‘Ik maak me niet te veel illusies. Echte racisten bekeer je niet’

'Agenten staan er te weinig bij stil dat ook zij zich moeten verantwoorden.' © FRANKY VERDICKT

Jarenlang was commissaris Jinnih Beels het gezicht van de strijd tegen racisme in het Antwerpse politiekorps. Onlangs besloot ze die job op te geven, vanaf morgen is ze aan de slag als diversiteitsmanager in de politiezone Mechelen-Willebroek. Waarom? ‘Ik wil niet nóg eens die excuustruus zijn.’

Yves Bogaerts, de nieuwe baas van Jinnih Beels en de veelbesproken korpschef van de politie Mechelen-Willebroek, sprak bij het nieuws van haar overstap naar zijn korps over ‘een toptransfer’. Geef hem eens ongelijk. Zijn korps werd in Gazet van Antwerpen onlangs van systematisch racisme beschuldigd. Dan kun je een vrouw zoals Beels wel gebruiken. Tot twee jaar geleden was ze het hoofd van de cel diversiteit in Antwerpen. Onenigheid met de Antwerpse korpschef Serge Muyters zorgde ervoor dat Beels werd weggepromoveerd. Ze vond een nieuw professioneel leven als adjunct-chef in de moeilijke zone Noord en als hoofd van de Antwerpse bemiddelingsteams. Dat duurde tot het aanbod uit Mechelen kwam. Beels ging op het aanbod in, zij het niet onmiddellijk. Ze wilde niet meemaken wat ze in Antwerpen had meegemaakt.Excuustruus zijn. In die val wilde ik niet nog eens trappen’, zegt ze. ‘Dus heb ik de tijd genomen om uitgebreid over diversiteit te praten met de korpsleiding en het stadsbestuur. Vrij snel werd duidelijk dat er bij mijn nieuwe werkgever een grote openheid bestaat tegenover nieuwe ideeën en beleidsmaatregelen.

De arbeidsinspectie heeft het korps van Mechelen-Willebroek inmiddels vrijgepleit van racisme. Heeft dat meegespeeld in uw beslissing?

BEELS: Nee. Ik was er al voor het rapport van de arbeidsinspectie van overtuigd dat de berichtgeving sterk overtrokken was. Ik had al eerder met het Mechelse korps samengewerkt, en ik heb natuurlijk ook zeven jaar in Antwerpen gewerkt. De ervaring heeft me geleerd dat er geen honderd procent racistische politiekorpsen bestaan.

Racisme is, ook bij de politie, relatief?

BEELS: Racisme is nooit en nergens relatief. Maar in de pers wordt het probleem wel vaak uitvergroot of veralgemeend. Negentig procent van de politieagenten bedoelt het goed. De echte racisten vormen een kleine minderheid. Het probleem met verhalen zoals die in Gazet van Antwerpen is dat ze ook afstralen op die negentig procent goed menende agenten. Het kwalijke gevolg is dat ze zich daarvoor geviseerd voelen door hun allochtone collega’s, wat het helaas nog te sterk aanwezige wij-zijgevoel alleen maar versterkt.

De media kunnen maar beter zwijgen als ze lucht krijgen van racistische incidenten?

BEELS: Dat zeg ik niet. Ik zeg wel dat ze moeten opletten voor veralgemeningen, want die hebben een averechts effect. Natuurlijk moeten de media hier niet over zwijgen, want er is wel een probleem. Racisme is overal, buiten de politie en binnen de politie, en dus ongetwijfeld ook in het korps van Mechelen-Willebroek.

Hoe pak je dat probleem aan?

BEELS: Ik maak me niet te veel illusies. Echte racisten bekeer je niet. Het heeft ook niet veel zin om daar je energie in te steken. Hardnekkig, systematisch racisme moet je bestraffen, punt uit. Maar we moeten wel uitkijken met té snelle veroordelingen. Is een agent die een collega ‘een bruine aap’ noemt een racist? Niet per definitie. ‘Bruine aap’ is een racistische uitdrukking, maar is het in sommige gevallen niet vooral een uiting van frustratie? Daar een gesprek over voeren heeft wél zin. Al kun je dat gesprek natuurlijk niet tot in den treure voeren, en er is wel een duidelijke lijn: op straat wordt racistisch taalgebruik niet getolereerd. Daar gelden geen excuses.

De politie komt vaker in opspraak wegens racisme dan andere organisaties. Dat kan toch geen toeval zijn?

BEELS: De job van agent is per definitie meer conflictueus dan de meeste andere jobs. Ik ben er ook van overtuigd dat conflicten tussen migranten en politie vaker voortkomen uit onwetendheid dan uit racisme. Voor een deel is die onwetendheid het gevolg van het beeld dat vooral de oudere generatie van zijn of haar job heeft: de politieman als ordehandhaver. De afgelopen zeven jaar heb ik, met vallen en opstaan, het korps ervan proberen te overtuigen dat ook het verwerven van kennis over andere godsdiensten of culturen tot hun takenpakket hoort. Dat botste weleens met de visie van de traditionele agent, voor wie dat de taak van de straathoekwerker met geitenwollen sokken is. Als ik erin geslaagd ben om een deel van het korps mee te krijgen in mijn verhaal, dan is dat door duidelijk te maken dat een beter begrip van de andere cultuur hun job veel makkelijker kan maken. Een eenvoudig voorbeeld: een jonge allochtoon zal een politieagent zelden of nooit in de ogen kijken. De meeste agenten worden daar kregelig van. Ze lezen het als een gebrek aan respect, of een aanwijzing dat die jongen iets te verbergen heeft. In werkelijkheid is het net omgekeerd. In hun cultuur is het niet gepast om iemand die je niet kent in de ogen te kijken. Als een agent dat weet, hoeft hij niet kregelig te worden, en voelt die jongeman zich meer gerespecteerd. Dat lijkt misschien iets kleins, maar je helpt er het wederzijdse begrip en respect een heel eind mee vooruit. Die aanpak helpt veel meer dan zeggen: agenten moeten zich niet zo racistisch gedragen.

U vertelde net dat de doorsneeagent zich nog te veel als een ordehandhaver ziet. Mag je zeggen dat er bij de politie, misschien nog meer dan een racistische, een machistische cultuur heerst?

BEELS: Dat probleem is minstens zo groot, ja. Er is afgelopen jaren aan gewerkt, maar onze politie is behalve te blank ook nog veel te mannelijk.

Omdat, als puntje bij paaltje komt, vechten belangrijker is dan praten?

BEELS:(glimlacht) Mijn echtgenoot is ook politieagent. Zelfs hém heb ik vaak horen zeggen dat hij bij sommige interventies toch liever een man aan zijn zijde heeft. Compleet fout, denk ik dan. Stuur een vrouw mee, en de kans op vechtpartijen verkleint met negentig procent. Vergeef me het cliché, maar jullie mannen zijn niet zo goed in communicatie. Daarom ben ik – hoe moeilijk dat bij sommige agenten ook ligt – een groot voorstander van gemengde interventieteams. Ik heb in mijn carrière bij de politie nog niet één keer voor een fysieke oplossing gekozen. De oplossing was altijd het gesprek, ook in heel moeilijk situaties. Natuurlijk zijn er momenten waarop je met woorden niet meer wint. Dan is het – helaas – vechten in plaats van praten. Maar wie zegt dat vrouwen dat niet kunnen?

De wetten van de natuur?

BEELS: Ouderwetse onzin. Ik ben ervan overtuigd dat ook heel veel vrouwen de fysieke proeven moeiteloos zouden doorstaan. Het probleem zit niet in fysieke sterkte, maar in de hoofden. Het verklaart minstens voor een deel waarom de Snelle Respons Teams (SRT), het Speciaal Interventie Eskadron (SIE) en de Bijzondere Bijstandsteams (‘de Bottinekes’) exclusief mannelijke aangelegenheden zijn. Dat is ook discriminatie.

Bent u er zelf vaak mee geconfronteerd?

BEELS: Als allochtone vrouw heb ik niet twee maar drie keer zo hard mijn best moeten doen om me te bewijzen. Ik heb dat op mijn eigen, verbale manier gedaan. Maar er zijn ook agentes die het oplossen door hun mannelijke collega’s in machismo nog te overtreffen.

Wat u zegt, doet denken aan wat Dyab Abou Jahjah onlangs schreef over racisme bij de politie. ‘Vaak moet een allochtone politieagent zich bewijzen door niet alleen het racisme van zijn blanke collega’s te aanvaarden, maar ze daarin zelfs te overtreffen.’

BEELS: Dat klopt helemaal. Bij de Antwerpse politie werkte ik weleens samen met een allochtone agent die iets te hard bij de politie wilde horen. Als ik met hem naar een interventie moest, wist ik vaak op voorhand: dit wordt batteren. Fout, natuurlijk, maar ik begrijp het wel. In zekere zin heb ik ook makkelijk praten. Wie, zoals ik, wat hoger in de hiërarchie staat, is beter beschermd tegen de rauwste uitwassen van racisme.

In Antwerpen probeert de korpsleiding iets te doen aan de zware ondervertegenwoordiging van migranten bij het korps. Ligt daar de sleutel?

BEELS: Zeker niet in de eerste plaats. In dat quota-denken schuilt zelfs een gevaar. Alsof het probleem is opgelost als je honderd allochtonen aanwerft. Zo werkt het niet. Voor mij is het niet zo belangrijk dat het korps ook mathematisch een perfecte weerspiegeling van de samenleving is. Wat echt telt, is dat de allochtone of vrouwelijke agenten zich volwaardige collega’s voelen. Pas dan zal de politie in staat zijn om de diversiteit ook op straat uit te dragen.

Sinds de terreurdreiging regent het gevallen van ethnic profiling.

BEELS: In Engeland hebben ze daar iets op gevonden. Als een agent iemand wil controleren, moet hij een formulier invullen waarop hij de reden van de controle vermeldt. Ik wil proberen om dat in Mechelen-Willebroek in te voeren. Uiteindelijk zullen de twee partijen daarbij winnen: wie gecontroleerd wordt, weet waarom, en de agent kan achteraf niet langer verweten worden dat het om willekeur ging. Ongetwijfeld zal die maatregel weerstand oproepen, maar ik geloof erin. Agenten staan er vandaag nog te weinig bij stil dat ook zij zich moeten verantwoorden. ‘Daarom’ is al lang geen antwoord meer op de vraag ‘waarom’. Artikel 1 van de wet op het politieambt zegt dat agenten moeten bijdragen tot de bescherming van de individuele rechten en vrijheden van burgers. Ik heb ooit een test gedaan tijdens een opleiding voor het korps in Antwerpen. ‘Kent u artikel 1 van de politiebijbel?’ Negentig procent bleek het niet te kennen.

U staat bekend als iemand met fluwelen handschoenen. In een interview vier jaar geleden verklaarde u dat we radicalisering ook kunnen aanpakken ‘door heel veel werk te steken in een gemeenschap, op een positieve manier’. Dat klinkt vandaag naïef.

BEELS: Toch geloof ik er nog altijd in. Zowel met de cel diversiteit als met de bemiddelingsteams hebben we de afgelopen jaren héél veel tijd en energie gestoken in netwerken, communicatie en vertrouwen winnen in de verschillende gemeenschappen. Dat werpt vandaag zijn vruchten af. Niet voor niets word ik nog altijd gebeld door rechercheurs die op zoek zijn naar informatie die alleen wij hebben. Wij hebben die informatie omdat we het vertrouwen van die gemeenschappen hebben gewonnen. En geloof mij: binnen de moslimgemeenschap wil een overgrote meerderheid ons helpen in de strijd tegen radicalisering.

Onvermijdelijk moeten we het dan hebben over het verhaal van Hamid A. De Mechelse inspecteur had dankzij zijn netwerk unieke en mogelijk cruciale informatie over de schuilplaats van Salah Abdeslam, de hoofdverdachte van de aanslagen in Parijs. Hamid A. werd echter gewantrouwd door de korpsleiding, naar verluidt omdat hij de namen van zijn tipgevers niet wilde ontbloten.

BEELS: Geloofwaardigheid van bronnen is in zulke dossiers cruciaal. Als daar twijfel over bestaat, mag een korpschef altijd vragen om voor de nodige transparantie te zorgen.

De inspecteur loopt dan wel het risico dat hij het vertrouwen van zijn informanten en dus ook zijn netwerk verliest.

BEELS: Juist. Wie aan gevoelige informatie wil komen, moet zijn bronnen soms beschermen. Maar moet ik die ook beschermen tegenover mijn korpsleiding? Als er wederzijds vertrouwen is, hoeft dat toch geen probleem te zijn? Vergeet niet dat een gewone agent politioneel verplicht is om zijn bronnen vrij te geven.

Bij de strijd tegen radicalisering hoort nog een ander dilemma. De dag waarop we Fouad Belkacem, de woordvoerder van Sharia4Belgium, achter de tralies hebben gezet, zijn er ongetwijfeld tientallen jonge moslims verder geradicaliseerd.

BEELS: Ik denk dat u de invloed van een figuur als Belkacem op jonge moslims overschat. Bij verreweg de meeste moslims had en heeft hij een hele slechte reputatie, al was het maar omdat hij de islam nauwelijks kent. Ik zag Belkacem ooit in een debat met Filip Dewinter. Als het over de islam ging, werd hij zelfs door Dewinter overtroefd. Hoe triestig is dat? Ik hoor vaak zeggen dat onze samenleving wordt bedreigd door het salafisme. Wel, de echte salafisten zijn geen bedreiging. Die laten de samenleving met rust, net zoals orthodoxe joden.

U kunt toch niet volhouden dat Belkacem geen invloed had?

BEELS: Het discours van Belkacem was aantrekkelijk voor een kleine minderheid van jongeren die de weg kwijt waren geraakt in onze samenleving. Minstens voor een deel mogen we dat onszelf aanrekenen. Als we een jonge allochtoon twintig keer per dag tegen de muur hebben geplakt, moeten we ook niet schrikken als zo’n gast zegt: nu ben ik het beu.

Radicalisering is de schuld van de politie?

BEELS: De hele samenleving draagt mee schuld. Wij hebben duidelijke signalen genegeerd, en onvoldoende ingezet op jeugdwerking, scholing, in één woord: preventie.

De nadruk lag te veel op repressie?

BEELS: Repressie zal er altijd moeten zijn. Maar de balans moet in evenwicht zijn. Als je die balans tussen dialoog en repressie niet in evenwicht houdt, werkt repressie vooral contraproductief.

DOOR JEROEN DE PRETER, FOTO’S FRANKY VERDICKT

‘Onze politie is behalve te blank ook veel te mannelijk.’

‘Stuur een vrouw mee, en de kans op vechtpartijen verkleint met 90 procent. Mannen zijn niet zo goed in communicatie.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content