Hoe meer dood en verderf, hoe meer gelijkheid

© illustratie XAVIER TRUANT

De rijken worden rijker, terwijl de rest moet ploeteren. Hoe komt dat, was het ooit anders, en wat kunnen we eraan doen? Historicus Walter Scheidel schreef er een knoert van een boek over dat naast dat van Thomas Piketty mag liggen. Dit is een verhaal over moord en doodslag.

Het blijft een hallucinante vaststelling: acht miljardairs bezitten evenveel als de armste helft van de wereldbevolking. Acht man heeft evenveel in kas als 3,6 miljard mensen, goed voor ruim 400 miljard dollar in 2016. Hun namen: Bill Gates, Amancio Ortega, Warren Buffett, Carlos Slim, Jeff Bezos, Mark Zuckerberg, Larry Ellison en Michael Bloomberg. Drie jaar eerder moest je voor dezelfde oefening nog 85 superrijken verzamelen, in 2010 liefst 388. Het verschil tussen de armen en de allerrijksten is de voorbije jaren wereldwijd toegenomen.

In België valt de ongelijkheid mee in vergelijking met veel andere landen, maar de cijfers blijven verbijsterend. De rijkste 10 procent van onze bevolking, ruim 1 miljoen mensen, bezit 1043 miljard euro. Dat is bijna de helft van het totale vermogen van alle Belgen. De minst vermogende helft, 5,5 miljoen mensen, heeft maar 208 miljard euro. Nog concreter: een van de rijkste Belgen, financier Albert Frère, heeft in z’n eentje al een vermogen van 6,2 miljard euro en bezit meer dan de 2 miljoen minst vermogende landgenoten samen.

De ongelijkheid tussen landen neemt af, maar de groeiende ongelijkheid binnen een land wekt steeds meer wrevel op. In zowat de hele wereld kwam er protest tegen ‘de 1 procent superrijken’, die hun vermogen in sneltempo oppompen. Ook bij ons groeit de aandacht daarvoor. Peter Mertens, voorzitter van het extreemlinkse PVDA-PTB, besteedde er aandacht aan in zijn bestseller Graailand. Jan Smets, gouverneur van de Nationale Bank, heeft het in zijn Verslag 2016 over de grote inkomensongelijkheid en pleit voor een ‘inclusieve economie’, waarbij iedereen – en dus niet alleen de rijken – profiteren van de economische groei.

Zopas verscheen er een prikkelende, vuistdikke studie die makkelijk naast de bestsellers van Thomas Piketty en Anthony Atkinson over ongelijkheid kan staan: The Great Leveler van de historicus-econoom Walter Scheidel (Stanford University). De ondertitel zegt precies waar het over gaat: Violence and the history of inequality from the stone age to the twenty-first century. Een geschiedenis van de ongelijkheid sinds het stenen tijdperk, niet alleen in de westerse wereld maar ook bijvoorbeeld bij de Maya’s en in China: voor minder doet Scheidel het niet. ‘Een indrukwekkend boek’, zegt professor Ive Marx, armoedespecialist aan de UAntwerpen. ‘Een interessante, uitdagende studie’, noemt de Gentse professor internationale economie Glenn Rayp het. ‘Héél fascinerend’, zegt Paul De Grauwe, de Leuvense econoom die nu verbonden is aan de London School of Economics. Op verzoek van Knack bekeken zij het boek.

Gestaafd door cijfers en tabellen komt Scheidel tot een harde conclusie. Sinds het stenen tijdperk zijn er amper vier factoren die ongelijkheid echt aan banden konden leggen. Eén: grote oorlogen, met Wereldoorlog I en II als de meest sprekende voorbeelden. Twee: revoluties zoals die in de eerste helft van vorige eeuw in Rusland en China. Drie: de instorting van beschavingen, zoals het Romeinse Rijk, het oude Egypte of recenter Somalië. En tot slot het uitbreken van een epidemie, zoals de pest in de veertiende eeuw. Minder ongelijkheid is een kwestie van dood en verderf.

Communistische revoluties

Ongelijkheid is helemaal niet nieuw, toont Scheidel aan: ‘Het zit in het DNA van de beschaving sinds de eerste mensen zich ergens vestigden om het land te bewerken.’ Tweeduizend jaar geleden was het grootste privéfortuin in het Romeinse Rijk 1,5 miljoen keer groter als het gemiddelde jaarlijks inkomen van een Romein. Dat is ruwweg dezelfde verhouding als tussen Microsoft-stichter Bill Gates en de gemiddelde Amerikaan vandaag. Ongelijkheid is ook geen Europees of Amerikaans of westers fenomeen, want het kwam en komt in de hele wereld voor.

Meer nog, in die duizenden jaren lange geschiedenis bleek stabiliteit altijd voor méér ongelijkheid te zorgen, aldus Scheidel. Dat gaat op voor heel verscheidene beschavingen en fasen van ontwikkeling, ‘zowel in het Egypte van de farao’s als in het victoriaanse Engeland, zowel in het Romeinse Rijk als in de VS’. De Stanford-professor moet besluiten dat ongelijkheid gedurende het grootste deel van de geschiedenis min of meer stabiel bleef of toenam. Een afname was zeldzaam, en ging altijd gepaard met gewelddadige schokken.

Een oorlog kan voor meer gelijkheid zorgen, maar niet élke oorlog heeft daar ook voor gezorgd. In de loop van de geschiedenis is er veel gevochten, geplunderd en veroverd, maar vaak profiteerde de elite daarvan terwijl het gepeupel alles verloor. De ongelijkheid nam dan nog toe. Zo zorgde het wapengekletter tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog (1961-1865) of de napoleontische oorlogen (1792-1815) niet meteen voor meer gelijkheid. De Eerste en Tweede Wereldoorlog deden dat wél. Wereldoorlog II zorgde zelfs voor de grootste nivellering die tot dan toe ooit had plaatsgevonden.

Om dat effect te hebben, moet de oorlog diep in de samenleving doordringen. Mensen en middelen moeten op grote schaal worden ingezet, en er moeten veel doden vallen. Een goed voorbeeld is Japan: in 1937 verdiende de 1 procent rijksten er 20 procent van al het inkomen. Acht jaar, twee atoombommen en drie miljoen doden later had het nog 6 procent.

Conflicten tussen staten kunnen meer gelijkheid opleveren, maar ook conflicten binnen een staat kunnen daartoe bijdragen. Het gaat dan niet over kleine volksopstanden zoals de Ciompi-oproer in Florence in 1378 of de Commune van Parijs in 1871: van zulke revoltes werd uiteindelijk vooral de leidende klasse beter. Nee, de ongelijkheid nam pas af als er werd overgegaan tot onteigening, herverdeling en collectivisering van goederen en bezit. Dat ging zo goed als altijd gepaard met veel geweld en bloedvergieten, zoals tijdens de communistische revoluties in Rusland, China en Cambodja.

Qua dodentol en miserie kunnen de revoluties die gelijkheid brachten, wedijveren met oorlogen. Net als bij de wereldoorlogen, die direct en indirect verantwoordelijk zijn voor 100 miljoen doden, worden de communisten verantwoordelijk gehouden voor een vergelijkbaar aantal slachtoffers, vooral in China en Rusland, schrijft Scheidel. Hij stipt aan dat op het moment dat de Sovjet-Unie en Cambodja instortten, of dat China en Vietnam van (economische) koers veranderden, de ongelijkheid snel terug was: ‘De grote materiële gelijkheid die daar ooit met veel bloedvergieten tot stand was gebracht, verdween in sneltempo.’

En wat als een maatschappij helemaal in elkaar stuikt? Wat als het gezag wegvalt? Als de sociale en economische orde verdwijnt? Scheidel weidt onder meer uit over de instorting van het Romeinse Rijk in de vijfde eeuw, van de Tang-dynastie in China in de negende eeuw en recent Somalië. In sommige gevallen hoefde alleen de (politieke) top veel in te leveren, in andere gevallen was de hele bevolking het slachtoffer – al werden de rijken dan toch harder getroffen. Ook het failliet van een staat blijkt meer gelijkheid met zich mee te brengen.

Oorlog, revolutie en het inklappen van een staat gaan gepaard met leed dat door mensen werd veroorzaakt. Maar lange tijd kwam veel ellende voort uit plagen: pokken, mazelen, griep, pest… Scheidel beschrijft uitvoerig hoe epidemieën meer gelijkheid brachten. Dat verliep steeds volgens hetzelfde stramien: de ziekte zorgde voor hoge sterftecijfers, soms ging één derde van de bevolking eraan. Dat woog zwaar op een samenleving, zeker als landbouw er heel belangrijk was. Er ontstond een tekort aan werkkrachten, met als gevolg dat de overlevenden hogere looneisen konden stellen. Tegelijk hoefden er door de massale sterfte minder monden te worden gevoed, waardoor de prijs van voeding en van de landbouwgrond daalde. Terwijl het loon van de werkmensen erop vooruitging, zakten de inkomsten van de grondbezitters, de rijken. Slotsom: meer gelijkheid.

Kan het dan echt niet op een vreedzame manier? Scheidel bestudeerde landhervormingen, economische crisissen, groei, democratisering, opvoeding, scholing en noem maar op, maar komt tot het besluit dat ze als gelijkmaker op geen enkele manier kunnen wedijveren met oorlog, revolutie, het instorten van staten en epidemieën. De onthutsende conclusie van Scheidel na het bestuderen van enkele duizenden jaren ongelijkheid luidt: hoe meer dood en verderf, hoe groter de gelijkheid.

Welvaartsstaat onder druk

‘Scheidel maakt duidelijk dat we, op basis van ervaringen uit het verleden, niet zoveel kunnen doen aan ongelijkheid’, zegt econoom Paul De Grauwe. ‘Om ongelijkheid te verminderen, heb je blijkbaar calamiteiten nodig, die gepaard gaan met heel wat bloedvergieten, ellende en massaal veel doden. Dat is behoorlijk ontmoedigend. Zijn conclusie verbaast me niet echt. Als alles peis en vree is, kun je in de politiek niet veel veranderen, dan blijft het bij wat rommelen in de marge.’ Armoede-expert Ive Marx gaat daar een heel eind in mee: ‘Het inzicht van Scheidel klopt. Als er vrede en voorspoed heerst, kan de groei van de vermogens die sterk geconcentreerd zijn ongestoord zijn gang gaan. Alleen grote ontwrichtingen konden daar in het verleden blijkbaar een eind aan maken.’

Welke lessen kunnen we trekken uit de inzichten van Scheidel als we iets willen doen aan de groeiende ongelijkheid? Bestaat er een remedie om ze aan te pakken die niet méér ellende veroorzaakt dan de kwaal? Scheidel is in de eerste plaats een historicus en blijft op dat vlak wat aan de oppervlakte. Zoals elke geschiedkundige wijst hij erop dat het verleden geen voorspeller is van de toekomst. Hij wil ook niet gezegd hebben dat we ons moeten neerleggen bij de groeiende ongelijkheid, maar in zijn ogen kunnen we op een vreedzame manier, bijvoorbeeld via progressieve belastingen en herverdeling, de ongelijkheid hoogstens wat temperen.

De Gentse professor internationale economie Glenn Rayp is iets optimistischer: ‘Je moet een onderscheid maken tussen de wereld vóór 1750 en na 1750. Tot dat jaar hadden we te maken met weinig ontwikkelde economieën. Er heerste schaarste, en ongelijkheid was toen onvermijdelijk: de omvang van de te verdelen koek was niet zo groot en het recht van de sterkste regeerde. Maar vanaf 1750 kun je spreken van een economische ontwikkeling, de koek begon te groeien. Daardoor werd het ook makkelijker om hem te herverdelen en iets te doen aan ongelijkheid. Je kunt het zo samenvatten: vóór 1750 kon je alleen maar de honger eerlijk verdelen, en dat is onhaalbaar. Na 1750 kon je de rijkdom herverdelen, en dat is al iets makkelijker. En sinds het eind van de Tweede Wereldoorlog is de economie zo fel gegroeid dat de koek groot genoeg moet zijn om de ongelijkheid minstens onder controle te houden.’

Ive Marx wijst op een andere evolutie die grosso modo in dezelfde periode plaatsvond: ‘De groei van democratie en emancipatie, het ontstaan van een middenklasse en het invoeren van sociaal overleg na de Tweede Wereldoorlog zijn heel belangrijke egaliserende processen geweest, zeker in West-Europa. Als je dat weet, is het niet zo verwonderlijk dat de ongelijkheid in landen als de VS en het Verenigd Koninkrijk veel groter is dan bij ons op het vasteland: het is opvallend dat de landen waar de ongelijkheid veel meer uitgesproken is een meerderheidsstelsel kennen – in de VS of Engeland regeert één partij. Bij ons moet er worden onderhandeld over de samenstelling van een coalitie en het regeerprogramma, en we kennen meer gelijkheid. Democratie en overleg kunnen blijkbaar de ongelijkheid verminderen.’

Glenn Rayp verwijst naar de welvaartsstaat met zijn progressieve belastingen (hoe meer je verdient, hoe meer belastingen je betaalt) en het sociaal overleg, waarbij onderhandeld wordt over de verdeling van de vruchten van het vrije ondernemerschap. ‘Daardoor hebben we de ongelijkheid tussen 1945 en 1985 binnen de perken kunnen houden. Maar daarna hebben we de afbrokkeling van de industriële economie meegemaakt, en sindsdien zie je ze weer toenemen. Je kunt het boek van Scheidel lezen als een uitdaging: hoe houden we de inkomensongelijkheid onder controle in een welvaartsstaat die steeds meer onder druk komt te staan?’

Of je de ongelijkheid helemaal moet willen uitwissen, is een andere zaak. ‘Het is nooit de bedoeling geweest om ze af te schaffen, tenzij in extreme pogingen zoals tijdens de Russische en Chinese revolutie – en dan nog’, zegt Rayp. ‘Mensen hebben er niets op tegen dat wie hard werkt ook beter beloond wordt. Maar je wilt wel een rechtvaardige inkomensverdeling, een ongelijkheid die onder controle is. Dat is de strijd die ook nu wordt gevoerd.’

En zo komen Rayp, Marx en De Grauwe los van elkaar tot een andere grote verdienste van het indrukwekkende werk van Scheidel, en zijn wat uitdagende conclusie dat alleen dood en verderf echt kunnen zorgen voor meer gelijkheid. Want je kunt dat verhaal ook omdraaien: Scheidel vertelt ook wat er gebeurt als je de inkomensongelijkheid níét onder controle houdt. Ooit gaat het dan zwaar mis. Dan breekt er een oorlog, revolutie of een andere grote ramp uit. Het mag dan wel kloppen dat er in het verleden alleen met veel bloedvergieten meer gelijkheid kwam, maar als we niets doen aan de groeiende ongelijkheid leidt dat blijkbaar vroeg of laat tot grote puinhopen.

Walter Scheidel, The Great Leveler.Violence and the history of inequality from the stone age to the twenty-first century, Princeton University Press, 528 blz.

Door EWALD PIRONET, illustratie XAVIER TRUANT

Van een kleine volksopstand worden alleen de rijken beter. Je hebt een grote oorlog met veel doden nodig.

De Amerikaanse atoombommen op Hiroshima en Nagasaki zorgden voor meer gelijkheid in de Japanse samenleving.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content