Marc de Bel, dertig jaar na zijn debuut: ‘Elke scheet in mijn boeken is pedagogisch verantwoord’

Marc de Bel: 'Ik hamer op eerlijkheid. Als mijn kleindochter me een tekening komt tonen die ik niet mooi vind, zég ik dat.' © Wouter Van Vooren
Simon Demeulemeester

Per toeval jeugdauteur worden, dat 30 jaar volhouden en zo 1,6 miljoen boeken verkopen: dat is Marc de Bel in een notendop. Een gesprek met ‘de eerste hippie in het Vlaamse onderwijs’ over het nut van pipi-kakamopjes, de Berlusconi in Gert Verhulst en de onzin van volzinnen.

We schrijven het schooljaar 1985-1986. Elke vrijdag, om de week af te ronden, vertelde Marc de Bel aan de leerlingen van het vierde jaar in een basisschooltje in het Oost-Vlaamse Huise een stukje van een vervolgverhaal. Aan het schooljaar zou een eind komen, aan dat verhaal niet. ‘Mijn leerlingen drongen erop aan dat ik hun het einde zou vertellen. In de zomervakantie van 1986 heb ik dat opgeschreven: 88 pagina’s. Maar daar was ik niets mee, ik kon het zelfs mijn kinderen niet laten lezen.’ En dus schreef De Bel het hele verhaal uit, ‘op een schrijfmachine waarvan het lint constant afbrak en met behulp van schoendozen vol Tipp-Ex.’ In 1987 rolde het van de persen. Dertig jaar later is Het ei van oom Trotter, zoals het boek gedoopt werd, aan zijn zeventiende druk toe en zijn er meer dan honderdduizend exemplaren van verkocht. Een voltreffer, heet dat.

Maar het was ook een toevalstreffer. De Bel had er nooit aan gedacht om schrijver te worden, zegt hij in zijn zonovergoten tuin – onmogelijk om daarin níét de tuin van Meester Pluim te zien, of de biotoop van de Boeboeks, de anarchistische ecotrolletjes die de schrijver bedacht. ‘Popzanger, Rode Duivel of leraar: dat waren mijn opties.’ Popzanger is hij nooit geweest. Rode Duivel? ‘Bijna’, vertelt hij met een zweem van spijt. ‘Als zeventienjarige speelde ik bij SV Waregem, onder trainer Hans Croon, die later met Anderlecht de Europacup II zou winnen. Omdat ik beloftevol was, hadden de broeders van het internaat me de toestemming gegeven om één keer per week te trainen. Dat liep uitstekend, tot ik eens ging vrijen in plaats van te trainen. Croon, een boomlange Hollander, was glashelder: “Nou, meneer De Bel, het is vrijen of voetballen.”‘

Ik wil ze niet te eten geven, al die kinderen die misvormd zijn door een vrije opvoeding

Dat hij voor de liefde koos, liet de weg open voor optie drie: leraar worden. ‘Ik heb dat twintig jaar met hart en ziel gedaan. Daardoor ben ik geworden wat ik nu ben: schrijver. Ik heb twintig jaar nodig gehad om een diploma te behalen, nog eens twintig jaar om te ontdekken hoe kinderen in elkaar zitten. En nu schrijf ik er al dertig jaar boeken voor. Daar zit een logica in.’

Werd u als leraar vreemd bekeken in de literaire wereld?

Marc de Bel:In het begin speelde zeker mee dat ik ‘maar een onderwijzerke‘ was. Terwijl ik het zelf mijn grote geluk vind dat ik zo lang voor mijn toekomstige publiek heb kunnen oefenen. Die kinderen hebben mij meer geleerd dan ik hen. Terwijl ik vertelde, zag ik wanneer de verveling toesloeg. Begonnen ze in hun neus te peuteren – of nog erger: in die van hun buur – dan moest ik met verrassingen komen of zotte plotwendingen verzinnen. Alles wat in handboeken over scenario- of boekenschrijven staat, heb ik dáár geleerd. Voor de klas.

Wanneer besefte u: ‘Ik moet schrijver worden’?

De Bel: Na Het ei van oom Trotter wilde ik al graag voltijds de schrijver uithangen. Maar ik had zes monden te voeden, en daarvoor verkocht ik nog niet genoeg. Met mijn vrouw heb ik toen een afspraak gemaakt: ‘Als we 500.000 Belgische frank op ons spaarboekje hebben, trek ik een jaar uit om te schrijven.’ Op 31 maart 1994 – mijn twintigste boek Soezie Boebie moest nog uitkomen – kregen we een rekeninguittreksel: we hadden 500.004 frank. Mie en ik keken naar elkaar: ‘Wat doen we?’ We zijn gesprongen. Een dag later ging ik naar mijn directeur om mijn jaar loopbaanonderbreking aan te kondigen. ‘Goede 1 aprilgrap’, zei hij. Maar ik méénde het.

Hoe beviel dat jaar?

De Bel:Voor we het wisten, liep onze agenda vol met lezingen en theatervoorstellingen, want plots kon ik ook tijdens de schooluren gaan vertellen. De telefoon bleef rinkelen, scholen wilden mij boeken voor het volgende jaar. Mie schreef dat uit beleefdheid op, tot bleek dat we ook het tweede jaar zouden kunnen rondkomen. Toen is de verkoop van mijn boeken ontploft. De trein was vertrokken.

Komt u ondertussen al de kinderen van uw eerste lezers tegen?

De Bel:Sinds twee jaar, ja. Op de Boekenbeurs stond vorig jaar een jongen voor mij met een kapotgelezen exemplaar van Blinker en de bakfietsbioscoop. ‘Dat heb je hier niet gekocht’, zei ik. En inderdaad. Toen ik het opensloeg, zag ik staan: ‘Voor Jonas, 1991.’ Ik schreef erbij: ‘Voor Thomas, 2016.’ Op dat moment kwam zijn vader uit de rij gestoven, gaf zijn zoon een high five en mij een hand. Hoe zalig is dat?! Daar word je toch stil van.

Is die nieuwe generatie voor wie u schrijft en toneelspeelt anders?

De Bel: Ach nee. Er ligt een pelleke op, door Facebook en internet, maar dat krab je snel weg. Een kind is een kind, of je nu vergelijkt met vroeger of met andere plaatsen in de wereld. Ik ga spreken van Suriname tot China: na twee minuten stuit je overal op dezelfde dynamiek. In een land als China duurt het misschien wat langer voor kinderen met hun leerkrachten durven te lachen. Maar Tante Wawa, mijn handpop die ‘het gezag’ altijd wat uitdaagt, werkt ook daar uitstekend. Ik hap ermee in de oren van de juffrouw of breng het haar van de meester in de war. Ook Chineesjes worden daar dolenthousiast van. Aan het eind van de voorstelling zie je de paniek bij die leerkrachten: ‘Hoe krijgen we ze weer in hun doosje?’ (lacht)

Marc de Bel, dertig jaar na zijn debuut: 'Elke scheet in mijn boeken is pedagogisch verantwoord'
© Wouter Van Vooren

Zijn pubers lastiger? Die krijg je toch niet wild met een handpop?

De Bel: Leerlingen van het eerste en het tweede jaar in het aso zijn het moeilijkste publiek. Voor hen ben je een ouwe zak, tot je ze inpakt met onnozelheden. En vooral: tot je ze ernstig neemt. Ook als ze je uitdagen en bijvoorbeeld vragen: ‘Heb jij al joints gerookt?’ Ik zeg dan eerlijk: ‘Dat heb ik weleens geprobeerd, maar het was mijn ding niet.’ Ik lieg niet tegen kinderen.

Eén keer heb ik een vraag gehad waar ik niet mee om kon, van een vader die ook in de zaal zat. ‘Op uw site schrijft u dat u vier kinderen hebt, ‘ zei hij, ‘maar in De zusjes Kriegel staat dat u vader van vijf bent. Hoe kan dat?’ Hij dacht die De Bel eens op een bastaardkind bij de buurvrouw te betrappen. Ik heb rustig geantwoord dat er eentje was ’teruggekeerd’. Toen had ik het moeilijk. En nu weer … Ik heb nooit gepraat over dat verlies.

Zijn kinderen de voorbije decennia anders gaan lezen?

De Bel:Dat wel. Vroeger was leesbevordering bij een derde van de kinderen sowieso zaad op de rotsen. Een ander derde kreeg je mee. Die groep is nu gehalveerd, denk ik. Vaker dan vroeger zeggen bibliothecarissen me dat er kinderen binnenkomen met de vraag: ‘Wat is het dunste boek van Marc de Bel?’ Wat wel hoopvol stemt, is dat de lezertjes fanatieker worden. Minder kinderen lezen, maar ze lezen wel méér.

U mag dan wel leraar af zijn, opvoeding houdt u nog altijd bezig. Scholen die zich op uw principes beroepen, kunnen zich een BroeBELschool noemen: uw concept voor ‘een kindvriendelijke school’.

De Bel: Ik heb een tiental principes waarvan ik denk dat ze kinderen liever naar school kunnen doen gaan. En hun leerkrachten ook, overigens. Het staat elke school vrij om één, drie of alle principes toe te passen.

Eén pijler is dat de drie h’s in evenwicht zijn: hoofd, hand en hart. Vandaag ligt de focus te veel op het hoofd. Ik heb op school nooit een kapotte radio moeten proberen te herstellen. Dat is toch jammer? Laat kinderen minder herkauwen en meer zélf zoeken en oplossen.

Een ander voorbeeld is de leerlingenraad, waarin de kinderen mee mogen bepalen wat mag op school en wat niet. (met pretoogjes) Soms ga ik de invoering daarvan begeleiden. Ik heb eens aan de kinderen gevraagd: ‘Mag er gezoend worden op school?’ De reacties! De kleintjes gruwden en walgden, de ouderen zagen er wel opportuniteiten in. Bovendien mogen ze ook mee de straffen bepalen voor wie de regels overtreedt. Dan blijkt dat ze tien keer strenger zijn dan volwassenen. Dat levert prachtige gesprekken op.

Kinderen zelf hun straffen laten kiezen: dat klinkt als vrijheid, blijheid.

De Bel:Absoluut niet. Ik wil ze niet te eten geven, al die kinderen die misvormd zijn door een vrije opvoeding. Een vriend van mij liet zijn kroost met een hamer op de piano kloppen: die waren zich ‘creatief aan het uitleven’. Je kunt kinderen toch niet op een vrije manier de tafels van vermenigvuldiging aanleren? 8 maal 7 is 56, niet ‘ongeveer 50’. Ik bracht die maaltafels wel op een speelse manier bij: ik liep rond met bokshandschoenen en gaf elk kind 5 seconden om een som op te lossen voor ik ze een tikje gaf. Dan werd er veel gelachen, maar had ik óók meteen door wie een tandje bij moest schakelen.

Ik ben minder gevoelig geworden voor erkenning. Mijn ego is niet meer zo groot als het ooit was

Heeft u veel last gehad van de karikatuur van de hippiemeester?

De Bel:Natuurlijk. Ik wás ook de eerste hippie in het Vlaamse onderwijs. Ik droeg geen sokken in mijn sandalen, had lang haar en een oorring. Ik ging niet naar de mis. En ik wilde geen huiswerk geven. Ik heb 24 scholen moeten aflopen voor ik eindelijk benoemd werd.

En toch was ik streng. De leerlingen van mijn collega’s mochten zo veel (houdt zijn handen 30 centimeter uit elkaar), die van mij zo veel (toont een meter). Maar bij mijn collega’s schoof dat op, en bij mij geen millimeter. Er is toch niets mis met streng zijn? Als een kleine zegt dat hij liever links rijdt of graag aan stopcontacten likt, moet je dat dan toelaten? Veel ouders durven niet meer nee te zeggen, maar kinderen hebben structuur nodig. Ook bij natuurvolkeren als de Papoea’s, die geen scholen hebben, geldt dat. Wie iets doet wat de groep in gevaar brengt, wordt afgewezen: iedereen keert hem of haar de rug toe. Dat vind ik goed.

Kinderpsychiater Peter Adriaenssens zei onlangs in dit blad dat de jeugd meer tegengesproken moet worden.

De Bel:Daarmee ben ik het absoluut eens. Ik hamer op eerlijkheid en consequentie. Als mijn kleindochter me een tekening komt tonen die ik niet mooi vind, zég ik dat. Dan keert ze terug om beter haar best te doen. En toen mijn kinderen nog klein waren, hielden we hier vaak grote, wilde feesten met luide muziek. De kleinsten mochten mee feesten tot middernacht – in het weekend, uiteraard. Na hun bedtijd zette ik de muziek veel stiller, zodat ze konden slapen. Tien jaar later hielden zij hun Nirvana-feestjes in de garage, ook met luide muziek en met dampen waarvan je van de trap viel. (lacht) Gingen Mie en ik slapen, dan riepen we boven aan de trap: ‘Welterusten!’ Nog voor we in onze slaapkamer waren, stond de muziek stiller. Nooit problemen mee gehad.

Onlangs zei Aart Staartjes, die in de Nederlandse Sesamstraat de lastige Meneer Aart vertolkte, in de Volkskrant dat een piemel in dat kinderprogramma moet kunnen. U bent ook nooit puriteins geweest in uw boeken: er wordt in gezoend, over piemels gesproken en al eens een schunnige mop getapt.

De Bel: Je wilt niet weten hoeveel kwade brieven ouders en bibliothecarissen me geschreven hebben over de scheten in mijn boeken! Terwijl die allemaal pedagogisch verantwoord waren! Waarom is een pipi-kakamop voor kinderen verkeerd? Of (maakt geluiden met zijn handen) scheten laten? Ja, dat is onderbroekenlol. En nee, ik vind dat zelf ook niet meer grappig. Maar kinderen wel. En als je ze eenmaal vasthebt met die onnozelheden, kun je overschakelen op het echte werk.

Neem Joppe uit De katten van Kruisem, dat voor kinderen vanaf elf jaar is bedoeld. Hij is erg verlegen en noemt zichzelf Joppe Duikboot, die onderduikt wanneer het te spannend wordt. En dus laat ik hem in een scène in bad met zijn piemel spelen: hij zet er de dop van zijn shampoofles op en doopt hem zijn Peniscoop – een hulpje voor wanneer hij weer wil onderduiken. Ik vond dat leuk en 99 procent van de kinderen ook. Maar daar kreeg ik dus problemen mee, zeker in Nederland. Daar heb ik ooit een exemplaar onder ogen gekregen van De zusjes Kriegel waarin een moeder met dikke zwarte stift woorden als ‘kloothommel’ of ‘shit’ had doorgestreept. Ik vind het nog altijd jammer dat ik dat boek niet heb proberen te bemachtigen: ik zou daar nu veel geld voor over hebben.

Marc de Bel, dertig jaar na zijn debuut: 'Elke scheet in mijn boeken is pedagogisch verantwoord'
© Wouter Van Vooren

U hebt ook zwaardere thema’s aangekaart: van kindermisbruik tot racisme.

De Bel: Gaandeweg wel, maar zeker in het begin van mijn carrière wilde ik reageren op de Nederlandse ‘probleemboeken’ die Vlaanderen overspoelden. Kinderen moeten zo lang mogelijk onbezorgd zijn. Je moet hen zo laat mogelijk laten ontdekken wat er in de concentratiekampen gebeurd is. En je moet hen ook niet naar Hetjournaal laten kijken. Ze zijn daar nog niet sterk genoeg voor. Laat hen in hun tempo de wereld ontdekken.

Een van mijn boeken, Blauwe snoepjes, is wel akelig dicht bij de werkelijkheid gekomen. Het was gepubliceerd in 1990, zes jaar voor de zaak-Dutroux losbarstte, en ging over twee kinderen die in een kelder opgesloten zaten. Hoe meer er over Dutroux in het nieuws kwam, hoe meer die zaak op mijn boek ging lijken – tot en met de dood van die twee meisjes. Dat was slikken.

Sluit u zich af van de grote buitenwereld om voor kinderen te kunnen schrijven?

De Bel:Mie leest elke ochtend de krant, ik neem daar één minuut de tijd voor. Hoe drie kwelende meiden door onze strot worden geduwd: daar erger ik me aan. Dat is toch zó Berlusconi?

U vergelijkt Gert Verhulst, de man achter K3, met de gecontesteerde Italiaanse mediamagnaat?

De Bel:Ik vergelijk het systeem achter die groep met Berlusconi. Elke dag moet je lezen over pakweg het gebroken kleineteennageltje van een van die meisjes. Vroeger hield de pastoor ons dom en de staat ons arm. Vandaag komen de media erbij om ons plat te walsen met informatie, zodat we bezig blijven en zelf niets creëren. Maar kinderen moet je net uitdagen. Daarom werk ik graag met suggestie. Toen we Het ei van oom Trotter tot theaterstuk herwerkten, was de uitdaging: ‘Hoe verbeelden we dat krokodil Yam-Yam meester Bonkers opeet?’ Dat was moeilijk, want sinds Jurassic Parc zijn kinderen niet meer tevreden met papier-maché. Om hen te prikkelen, hebben we voor een schimmenspel gekozen. Doodeenvoudig, maar ze gaan uit hun dak: joelen en tieren, een echte ontlading. Achteraf mogen ze dan tekeningen maken. 90 procent gaat over die scène: dat zijn dan enorm bloederige taferelen, met vlijmscherpe tanden toe. Zonder dat ze dat te zien hebben gekregen. Dan weet ik: dit zit goed. Kinderen vinden griezelen leuk en het is ook gezond. Daarom waak ik erover dat mijn verhalen nooit horror of gruwel worden.

Op de gezaghebbende filmwebsite IMDb wordt de adaptatie van De zusjes Kriegel een ‘Stephen King-achtige film’ genoemd. Hij jaagt zelfs volwassenen de stuipen op het lijf.

De Bel: Die verfilming is tot mijn grote colère pure horror geworden. Het Vlaams Audiovisueel Fonds zag internationaal potentieel in ons script. Dus zouden we geld krijgen, op voorwaarde dat een Amerikaanse scriptdokter ermee aan de slag mocht. Toen ik dat herwerkte scenario las, werd ik zo wit als het papier waarop het gedrukt stond. De griezel was horror geworden, de grappen waren eruitgegooid. Ik wilde daar mijn voet tegen zetten, maar kon dat contractueel niet. Ik kon me jammer genoeg alleen nog distantiëren van die film. Ook al heeft de regisseur, Dirk Beliën, puik werk geleverd.

Leerlingen van het eerste en het tweede jaar in het aso zijn het moeilijkste publiek. Voor hen ben je een ouwe zak, tot je ze inpakt met onnozelheden

Een paar van uw boeken zijn verfilmd. Is dat het summum voor een schrijver?

De Bel: Ik zeg weleens dat een Spielberg-verfilming mijn droom is. Film heeft hoe dan ook één nadeel: je geeft de suggestie op. Alles wordt ingevuld. Alle meisjes die Blinker lazen, stelden zich daar hun eigen droomprins bij voor. Maar uiteindelijk prijkte Joren Seldeslachts, die Blinker fantastisch heeft vertolkt, op de posters in hun kamer. Waarmee ik niet zeg dat hij geen droomprins kan zijn. (lacht)

Zit er nog een film in de pijplijn?

De Bel: Er wordt nu gepraat over de Boeboeks, Het ei van oom Trotter, en er zou een vierde Blinker-film komen. Ik spreek in de voorwaardelijke wijs, want je bent pas zeker dat je film doorgaat als het licht aangaat na de première en de mensen applaudisseren. En dan nog: toen Blinker aan de pers en de acteurs werd voorgesteld, bleek hij op een derde afgesneden! Bij een close-up viel alles boven de ogen weg. (lacht) Ze hebben dag en nacht doorgewerkt om de film ’s anderendaags in de zalen te krijgen – een uur voor de première waren ze klaar.

Het leuke is dat ik mijn lezers van toen nu tegenkom in de filmwereld, als regisseur of producent. Of als journalist, zoals uw collega Jan Herregods, die in de Knack-reeks over favoriete jeugdboeken Het ei van oom Trotter koos. Omdat hij vroeger net zoals Alexander Duberrie een manneke met een brilletje was.

Is erkenning belangrijk voor u? U hebt altijd goed verkocht, bent razend populair onder uw lezers, maar u wordt geen groot literator genoemd.

Brief van een lezertje aan Marc de Bel: geadresseerd aan een personage uit De Zusjes Kriegel, wonend in een straat uit De Boeboeks, in het dorp uit De Katten van Kruisem: 'Ongelofelijk dat dat aankomt!'
Brief van een lezertje aan Marc de Bel: geadresseerd aan een personage uit De Zusjes Kriegel, wonend in een straat uit De Boeboeks, in het dorp uit De Katten van Kruisem: ‘Ongelofelijk dat dat aankomt!’© MdB

De Bel: Je moet voor kinderen toch geen mooi vloeiende literaire volzinnen schrijven? Ik kap die inderdaad in drie korte zinnetjes, want kinderen snappen dat anders toch niet. ‘Lie-teer-aaa-ier, wat is dat meester?’ Je laat negenjarigen toch ook geen whisky proeven? Hun smaakpapillen moeten nog ontwikkelen. Ik ben minder gevoelig geworden voor erkenning. Mijn ego is niet meer zo groot als het ooit was.

U schrijft nu ook voor (jong)volwassenen. Waarom bent u overgeschakeld op zwaardere thema’s, zoals de twee wereldoorlogen?

De Bel:Omdat elk belangrijk verhaal om de tien jaar herschreven moet worden, zoals Louis Paul Boon ooit zei. Marie, codenaam: Jeanne is gebaseerd op het levensverhaal van twee dames die tieners waren in de Tweede Wereldoorlog. Ik heb lang met hen gesproken over de ongelooflijke ellende in het concentratiekamp van Ravensbrück, hoe hun jeugd daar is afgepakt en dat ze die nooit meer terug konden krijgen. Zo’n gesprek verlaat je bevend en met een krop in de keel.

Jeroen Brouwers zei eens dat hij niet schrijft voor zijn publiek. Hoe zit dat bij u?

De Bel:Ik schrijf 100 procent voor mijn publiek. Ik ben zoals de troubadours van eeuwen geleden, die de youtubers van hun tijd waren: ik wil rondreizen met mijn verhalen, mijn publiek zien. Letterlijk: ik vraag bij mijn toneelvoorstellingen altijd om het licht in de zaal aan te laten. En het eerste wat ik doe wanneer ik in een zaal arriveer, is zoeken naar een gaatje waardoor ik het publiek kan zien. Kinderen die (geeft een mimeshow) smoelen trekken, uit de bol gaan en ‘Achter u! Achter u!’ tieren als de slechterik opkomt: nergens geniet ik meer van.

Waarom wil iemand zijn leven vullen met kinderboeken schijven?

De Bel: Omdat dat de reden is waarvoor ik hier rondloop: kinderen grappige, spannende, romantische en griezelige momenten bezorgen. Ik heb niet veel talenten, maar schrijven voor kinderen is er één. Dagelijks sturen ze me smeekbeden om nog niet met pensioen te gaan. Dat doen ze toch niet om mij een plezier te doen? Zolang ik die e-mails blijf krijgen, doe ik voort.

Het ei van oom Trotter (herwerkte uitgave), Van Halewyck, 312 blz., 19,99 euro.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content