A man of all seasons: Aster Berkhof

© Belga

De uitreiking van de Poirotprijs 2013 startte met een eerbetoon aan Aster Berkhof (93). Hij ontving de Prijs van een Misdaadschrijversloopbaan.

Maestro Lode Van den Bergh, Aster Berkhof,

Dames en Heren,

“Er zal in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die tot inkeer komt dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben” (Lukas 15:5). Inkeer is een lange weg. Rechtvaardigheid is een bliksemschicht. Als er één drijvende kracht is in het hele oeuvre van Aster Berkhof, nu 105 boeken en 70 jaar lang, dan is het wel verontwaardiging om alles wat schijnheilig, autoritair en zelfgenoegzaam is. In dat opzicht behoort Berkhof al lang tot de Rechtvaardigen der Volkeren, en is het die ene die daar buiten nog verloren loopt. Ene, maar wel een reusachtige: de hele, boze wereld. Maar als het er om gaat hoe een schrijver zich kan ontworstelen aan zijn omgeving, zijn afkomst, zijn ingebed liggen in gewoonten en gebruiken, zijn afremming, zijn onderdanigheid, dan is Aster Berkhof een lichtend voorbeeld. Vooral omdat hij ondanks alles nooit zijn verbondenheid met het Kempische achterland en zijn eenvoudige mensen heeft verloochend of afgezworen.

Ik heb hem in de bespreking van zijn zogenaamd laatste boek, het tweeluik De Marmeren Meisjes en Aline, onbeschroomd de Louis Paul Boon van het Platteland genoemd. Ik ben niet verlegen omdat ook hier staande te houden. Omdat hij eenvoudig is blijven schrijven, leesbaar voor de gewone dorpeling, koppig hamerend op de noodzaak om kritisch vragen te stellen, weifelend over het vanzelfsprekende, en onbeschaamd kiezend voor populaire genres: avonturenromans, politieke traktaten, streekromans, jeugdliteratuur, reisverhalen, humoristische bestsellers – ik zal maar meteen Veel Geluk Professor vernoemen, en Jij bent een dikkop en er daarna het zwijgen toe doen. Jos Borré noemt Berkhof “de Conscience van de Twintigste Eeuw”. Ik vertaal dat letterlijk als “het geweten van de moderne tijd”. Hij mag ook terecht, meer dan goedwillende amateurs als Theo Huet of de gebroeders De Roeck (die eigenlijk neven waren) of Deck Dorval, de eer opeisen de vader van de Vlaamse thriller te zijn. Zijn lange loopbaan is wat ondergesneeuwd door de hoge vlucht die het genre op korte tijd genomen heeft in Vlaanderen. Eerder heeft het Hercule Poirotgezelschap al twee akolieten van Berkhof gelauwerd: Jef Geeraerts, die de doorbraak voor het grote publiek forceerde in 1979, en Pieter Aspe, die het tot een ongeziene miljoenenverkoop bracht. De Heilige Drievuldigheid is met de Vader van het speurdersboek rondgemaakt: Aster Berkhof verdient meer dan wie ook de karrièreprijs.

Zelf heeft hij daar nooit op aangedrongen. Hij weet het allicht niet meer, maar ik herinner me hoe Jeroen Kuypers alias Max Moragie en ikzelf het plan hadden opgevat om eindelijk eens de biografie te schrijven van Aster Berkhof. Uitgever Leo De Haes was daar opgetogen over. De enige die dat verontwaardigd van de hand wees was Aster Berkhof zelf. Geen zin om in zijn privéleven te laten roeren. Zelfs niet toen we zeiden alleen over zijn letterkundige produktie te willen schrijven. Ik vind dat jammer. Omdat er intussen makkelijk dertig boeken bijgekomen zijn, en het een titanenwerk wordt om dat allemaal later te verwerken. Het blijft voorlopig behelpen met de “Grote Ontmoeting” van Frans Van Campenhout. En de monografie van Danny De Laet kan nauwelijks een werkstuk genoemd worden.

In denk niet dat Aster Berkhof ooit de bedoeling had om als grondlegger van het genre in Vlaanderen de geschiedenis in te gaan. Het kwam vanzelf. Hij is altijd, zoals hij aanstipt in een gesprek met de Kempense kultuurkrant Suiker, de jongen gebleven van de werkmansparochie Sint-Jozef in Rijkevorsel. Hij heeft een ode aan die rauwe, ongepolijste arbeiders gebracht in de roman Mandra Gorres uit 1988. Nomen est Omen, de titel roept onvermijdelijk de Mandragora op, de alruinwortel. Mandra betekent kudde, de lamlendigheid van de verdrukte en veranderingsvijandige heidebewoners. De alruinwortel kan ook bekeken worden als een mislukt probeersel van de mens, een ondergronds ontwerp van nieuwe mens. In Mandra Gorres behandelt Berkhof net dat landelijke paternalisme en konservatisme, de pogingen van het dorp om de heide te beschaven lopen op niets uit. Ook in Amanda (1983) sluimert de socialistische heilsstaat: “Een maatschappij waarin ook armen voor zichzelf zouden kunnen zorgen werd nagestreefd, maar niet met kracht. Velen beschouwden het als ene utopie, anderen als een dwaling”. Maar “point n’est besoin pour entreprendre, nide réussir pour persévérer”, zoals Willem de Zwijger al wist.

Berkhofs engagement was altijd latent aanwezig. Ook, en vooral, in zijn populaire romans. Typerend is De Man in het Midden uit 1957. De roman gesitueerd in Mexiko, gaat over de ontmaskering van wie er achter de uitlevering van vluchtelingen aan de politie zit. Toen al kloeg Berkhof de mensenhandel aan, toen al had hij oog voor de internationale vertakkingen van met misdaadcircuit, toen al nam hij het op voor de weerlozen. Een thema dat nog verscherpt wordt aangesneden in Doden worden niet meer levend (1960) over vrouwenhandel, en in zijn laatste diptiek, al zijn het daar maar nevenplots. In De Marmeren Meisjes klaagt hij het misbruik van pubermeisjes aan, in Aline de opvang van verlaten kinderen.

Berkhof had al van bij zijn eerste detektiveroman, De Heer in den Grijzen Mantel uit 1944, oog voor de verwrongen geest van mensen die anderen in hun macht willen krijgen. Het mag dan zijn dat de hypnotiseur en zijn knecht een wat geforceerd misdaadkoppel vormen, in essentie ontwikkelt Berkhof al onmiddellijk het belang van zelfbewustzijn en verzet tegen beïnvloeding en dwang. Misschien loopt hij zichzelf voorbij, maar dat hangt ongetwijfeld samen met de snelheid van schrijven. Het boek is op vier weken afgewerkt, Bavo Dhooge is niet alleen om dat tempo te ontwikkelen. En dan nog terwijl Berkhof aan zijn dissertatie, Het Literaire Kunstwerk, bezig was. Het zou niet de enige keer zijn, Berkhof beweert dat hij een andere kanjer op negen dagen heeft afgewerkt. Behalve die nerveuze, opgejaagde vertelstijl, vallen nog drie dingen op. Berkhof heeft ze zelf opgesomd bij Margot Vanderstraeten: “Ongeduld, energie, en nieuwsgierigheid”. Het verklaart zijn veelzijdigheid, zijn onaffe en soms schoksgewijze verhaalsontwikkeling, en zijn onstelpbare reislust. Waarvan hij dankbaar gebruik heeft gemaakt.

Zijn misdaadverhalen vormen daar een leidraad in. In zijn eerste reeks van vijf detektives, vanaf 1955, met De Zweeds-Franse inspekteur Markus, spelen eksotische plekken al meteen een hoofdrol. Zijn enige roman met inspekteur Rousseau als hoofdfiguur (Kommissaris Rousseau in Birma, 1961) vormt een keerpunt . Het boek is niet toevallig in 1988 heruitgegeven als Moord in Mandalay. Het verhaal blijft de potgrond, maar de aanplantingen van maatschappijkritiek en verzet tegen machtsmisbruik en indoktrinatie, tegen absurditeit ook, worden met elke nieuwe thriller dichter aangestampt. Het is de tijd dat Berhof de kerk ongezouten op de korrel begint te nemen, jaren voor het Vatikaans Konsilie. Verontwaardiging bulkt uit zijn eigen Vaarwel dan of Salut en Merci, de striemende geloofsafval in Dagboek van een Missionaris (1962) en De Woedende Christus (1965). Niet dat Berkhof zich ondankbaar toont. Hij blijft erkentelijk voor de aanmoedigingen van jezuïtenpater Emiel Janssen. Hij bleef opkijken naar Jozef Simons. Hij is zijn diepgelovige moeder blijven eren. Maar hij zegt er wel ongezouten bij: “Eigenlijk hebben drie zaken die mijn leven en werk bepaald: het sociale onrecht, het verzet tegen de dwang van het geloof, en mijn drang om mijn kennis van de wereld uit te breiden”.

Het meest aangepaste genre om dat programma te verwezenlijken, en om tegelijk het breedste publiek te bereiken – niet toevallig was Berkhof tot het eind van de eeuw de meest uitgeleende Vlaamse schrijver, niet toevallig zei André Demedts ooit: “Weinigen zijn zoals Aster Berkhof tot alle klassen van het publiek doorgedrongen”- is de misdaadroman gebleken. Omdat misdaad net het embleem is van al wat er foutloopt in de samenleving, racisme in zijn uitschieter Het Huis van Mama Pondo (1972), ontmenselijking als in Lieve Mooie Aarde (1977), struktureel overheidsgeweld als in De Nacht van Muriel (1984), sluipende maar niet minder wreedaardige burgerlijke diskriminatie, met name in Donnadieu (1991), niets ontziende samenzwering in Octopus Dei (1992), og gewoon geweld binnen het gezin: Angelina (2004).

En natuurlijk is moord het ultieme symbool van menselijke ontsporing. En de meest aangewezen broeihaard voor moord is de politiek. Aline en De Marmeren Meisjes bevestigen maar wat Berkhof geregeld laat zien: de volstrekte machtshonger die niet terugdeinst voor ultiem geweld. “De dood is het slot van een heel mooi boek”, laat hij de rechtspopulistische filosoof met politieke ambities Hans Van Paessen zeggen in De Kleine Revolver (2005). Schoonheid versus verrotting, dat is Berkhofs adagium. Muziek, kunst, letteren, natuur versus het kwaad. Net als Bob Mendes laat de hedendaagse spiraal van terreur hem niet onberoerd. Ik denk aan faction-thrillers als Beminde Schurken (1999) over het Rwandadrama, Bagdad Palace (2003) over de oorlog in Irak, of Tamtam (2006) over de rebellie in Kongo – een titel die trouwens ingepikt werd door de thrillerdebutant Max Adriaans.

Berkhof schrijft vooral de saga van de onvolmaakte mens. Uit alle bladzijden spat zijn liefde voor die onbeholpen, wankele zoeker, die het hart op de rechte plaats heeft, maar zichzelf niet in bedwang kan houden. Berkhof rekent af met alle denkbeeldige matrijzen die de samenleving op dat soort onaffe vrijgevochtenheid tracht te leggen. Je leert maar door schade en schande, lijkt zijn motto te zijn, dat hij het meest gestalte heeft gegeven in De Winter komt (2000). Daarin tekent hij alle ontgoochelingen op van de kunstzinnige Elsa Lindt. Overal loopt zij blauwtjes op, als kind bij de hoge stand, als hippie bij de zionisten, als journaliste bij de yuppies, als oudere wijzere in een kommune op Ibiza. Daar is maar één uitweg voor “now is the winter of our discontent”: de terugkeer naar de wortels, Chanteloup voor Elsa, het vredige dorp voor Berkhof. Maar de jeugd is weg. Dat dorp is weg. Na al die ervaringen kan dat nooit meer hetzelfde zijn. “You cannot unknow what you know”, zegt de barbaar Sean Connery tegen de wrede ideale maar ommuurde Utopiabewoners in Zardoz. “Er waren de taboes, het bijgeloof, en de vooroordelen, de oude onder steeds nieuwe gedaanten verborgen dwingelanden”, vat Elsa’s tweelingbroer Tom samen. Die strijd is Berkhofs kredo. Daarom is dankbaarheid op zijn plaats, omdat we een geweten geschopt zijn. Soms bars, door Boon. Soms dwars, door Berkhof. Een held van het volk. En wat wil je nog meer dan “a working class hero is something to be” ? Misschien deze bescheiden Knack Hercule Poirot karrièreprijs voor de grondlegger van het Vlaamse, geëngageerde misdaadverhaal.

Dames en Heren, een warm applaus voor Aster Berkhof.

Lukas De Vos

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content