De favoriete boeken over Vlaanderen van Luc Devoldere: ‘De hunkering naar het alledaagse en huiselijke geluk’

© Thomas Sweertvaegher
Ewald Pironet

Tegenwoordig lijkt alles te draaien rond ‘identiteit’: wie zijn we, waar komen we vandaan, en waarvoor staan we? Knack ging op zoek naar boeken die de Vlaamse ziel vatten, als zoiets al bestaat, en vroeg bekende lettervreters naar hun essentiële boeken over Vlaanderen. Vandaag: Luc Devoldere, hoofdredacteur Ons Erfdeel.

La Légende et les aventures héroïques, joyeuses et glorieuses d’Ulenspiegel et de Lamme Goedzak au pays de Flandres et ailleurs van Charles De Coster

Zweig schreef in zijn boek over Émile Verhaeren dat de De Coster’s Légende het begin markeert van de Belgische literatuur, zoals de Ilias dat van de Griekse.

La Liberté van 18 december 1868 schreef: ‘Het is een heldendicht in proza, waarin het bloed even rijkelijk vloeit als het bier. Men zou zeggen een kermis rond een brandstapel.’

Sinds de dood van De Coster in 1879 kende de roman meer dan twintig uitgaven in het Frans, en een honderdtal in andere talen. Het boek werd uiteindelijk bekender buiten België en de francofonie, met name in Rusland waar de vertaling verscheen in 1915. Lang dachten vele Franstaligen overigens dat het boek oorspronkelijk in het ‘Vlaams’ was geschreven, en door De Coster in het Frans was vertaald. Het boek heeft dan ook niets met Frankrijk, maar alles met… België te maken.

Het decor is de zestiende eeuw in Vlaanderen, de Zuidelijke Nederlanden. In Damme bij Brugge wordt Uilenspiegel geboren als zoon van Claes en Soetkin. Tegelijk met hem ziet in het verre Spanje Filips II het levenslicht. Grotere tegenstelling dan tussen de open, vrij en vrank opgroeiende Uilenspiegel en het eenzame, sombere en wrede kind in het Escurial is er niet.

De tijden zijn zwart. De Coster roept een apocalyptisch land op van terreur en angst, lafheid en verklikking, geldzucht en huichelarij; een land van foltering en schavot, galgen en brandstapels. Claes komt op zo een brandstapel terecht. Zijn zoon redt een handvol as om het in een amulet om zijn hals te hangen. ‘Les cendres de Claes battent sur ma poitrine’ wordt de mantra van het verhaal, de prikkel die Uilenspiegel tot handelen dwingt. De omineuze zin werd in de late jaren 1980 nog geciteerd door de minister van Buitenlandse Zaken van de Sovjet-Unie, Sjevardnadze.

Uilenspiegel wordt van een schalk een strijder voor vrijheid en een heraut van gerechtigheid, een geduldige wreker die niet vergeet, een zwerver langs ruïnes, bloed en tranen die niets vindt. Hij kiest voor de opstand tegen Spanje en voegt zich bij de Geuzen.

Hij is de geest, het vernuft van Vlaanderen (‘Esprit de Flandre‘). Zijn kompaan Lamme Goedzak is de maag en hart van Vlaanderen; hij glimt van het vet maar het is een eerbaar vet: ‘ma graisse de Flamand, nourrie honnêtement par labeurs, fatigues et batailles’. Hij incarneert de hunkering naar het alledaagse en huiselijke geluk.

Zijn geliefde Nele is het hart van Vlaanderen, aan wie Uilenspiegel trouw blijft in de geest, zonder dat hem dat overigens belet andere vrouwen te bekennen.

Op het einde van het boek stuurt De Coster zijn held met een grandioze verdwijntruc de eeuwigheid in. Uilenspiegel verrijst uit een diepe slaap die men voor de dood houdt. Hij schudt het zand van zich af dat men over zijn lichaam heeft gegooid: ‘Est-ce qu’on enterre, dit-il, Ulenspiegel, l’esprit, Nele, le coeur de la mère Flandre? Elle aussi peut dormir, mais mourir, non! Viens, Nele. Et il partit avec elle en chantant sa dixième chanson, mais nul ne sait où il chanta la dernière.’

Het Verdriet van België van Hugo Claus

Het Verdriet van België is het opus magnum van Hugo Claus. Het wordt althans zeker zo in de buitenlandse receptie gezien: de Franse, Duitse, Spaanse, Engelse en Italiaanse vertaling werden in elk geval steevast op grote lof onthaald. The great Flemish/ Belgian Novel was eindelijk gearriveerd. Het boek werd gezien als de uiteindelijke lezing van een onbegrijpelijk land.

Claus noemde zijn boek zelf een familieroman. Maar het is ook een gemythologiseerde autobiografie, een schelmenroman, een politieke roman en een Bildungsroman. ‘Het moet een boek worden over het leven in Vlaanderen zoals ik dat gekend heb, maar zoals het nu niet meer bestaat’, had hij erover gezegd.

Een Vlaanderen waarin de katholieke kerk nog oppermachtig was en een Vlaanderen dat gefascineerd was door de Nieuwe Orde, die in mei 1940 België gedisciplineerd was binnengemarcheerd. Dat Vlaanderen verwachtte dan nog hulp ook van die Nieuwe Orde in de eigen ontvoogdingsstrijd tegen de Belgische staat. Het ‘collaboreerde’ in de geest en/of in de feiten met de Duitse bezetter.

De held van het verhaal is een jongen van elf, Louis Seynaeve, leerling op een katholiek internaat. Verwarring, onbestemde hunkering, vriendschap en verraad zijn zijn deel. De werkelijkheid is onbegrijpelijk, de waarneming groezelig, de wereld van de volwassenen onbetrouwbaar. Daarom wordt een eigen werkelijkheid opgetrokken, een eigen wereld gebouwd.

En dan vallen de Duitse legers in die wereld binnen. ‘De komst van de Duitsers was beeldschoon voor een jongen van elf’, heeft de schrijver opgemerkt. De vader sympathiseert met de Germanen, de moeder flirt als secretaresse met een officier, de zoon wordt lid van de Nationaal Socialistische Jeugd Vlaanderen.

Te midden van roddel en geruchten, woorden die hun betekenis hebben verloren, of nooit gehad, zoekt een jongen zijn weg. Een priester-leraar op het college vertelt hem – Baudelaire achterna – dat er maar drie fatsoenlijke beroepen, roepingen, bestaan: priester, soldaat en dichter. Als kind heeft hij natuurlijk gedroomd van heldhaftige missionarissen; nu kijkt hij op naar de ridders in hoge laarzen en met doodskoppen op hun petten. Maar de woorden, de zinnen blijken uiteindelijk de grootste verleiders.

Als hij in een kelder botst op geconfisqueerde boeken van ‘decadente’ en joodse schrijvers, ontdekt hij zijn ware roeping: ”Als er anderen zijn bij wie ik hoor, wil horen, zijn zij het, de versplinterde kubisten, expressionisten, al die isten. De helden met zwaard en toorts zijn van reuzel en smelten.’ Louis leert snel. De Nieuw Orde verkruimelt voor zijn ogen en in zijn hart. Na de bevrijding wordt zijn vader opgepakt. De zoon trekt nu op met de Amerikanen. Een tante wijdt hem in de liefde in.

Op het einde van de oorlog verneemt Louis de zelfmoord van zijn vriend uit het internaat. De eeuwige trouw is al lang in de tijd gesmoord. De korst om zijn ziel heet voortaan literatuur. Zij zal hem redden, of tenminste een houvast bieden. Hij schrijft een boek dat ‘Het verdriet’ heet. En het wordt… gepubliceerd. Een kind is gestorven. Een schrijver is geboren.

De Kapellekensbaan van Louis Paul Boon

In De Kapellekensbaan evoceert Boon magistraal de opgang van het socialisme op het einde van de negentiende eeuw. De mooiste figuur blijft, ik zei het al, mijnheerke Brys, de idealistische, timide boekhouder van de Filature die in rijmpjes spreek en ‘die zonder dat hij het wist een der eerste socialisten was’. Hij richt een ziekenbond op, en wil niet bij de ‘socialen’ aansluiten, maar zal door de ‘encyclieken’ gebroodroofd en verdreven worden. Daens zit al verborgen in deze figuur.

Even magistraal beschrijft hij de neergang van het socialisme, na de tweede Wereldoorlog:

‘(…) en ik, professor spothuyzen, zie dat de partij der socialen de spaarpenningen der sociale arbeiders heeft bijeen gespaard, en nu niet weet wat ze met dat kapitaal moet aanvangen…want zij denken er niet aan een werkelijke sociale staat op te richten, ze hebben Angst van een werkelijke sociale staat, en ze zorgen er steeds voor niet alleen in de regering te zitten, maar steeds de oude encycliekers en de oude libertijnen rond zich te weten: zij hebben het sociale spook opgeroepen en zij willen dat sociale spook terug in een doosje steken om er zich slechts van te bedienen als het in het kraam te pas komt: zij hebben het volk geleerd dat de zedelijkheid en de braafheid slechts teugels waarmee men in bedwang hield…maar nu het volk die teugels heeft afgeworpen, en steelt en liegt en bedriegt en hoereert en boeleert, zoals het vroeger alleen de groten deden…en nu dus de wereld langs de beide kanten naar de kloten is…nu zitten de socialen daar in hun ministerzetel en zijn zij te dom om in te zien waarin zij hebben gefaald.’ (pp. 282-283)

Als dat geen spiegel is.

We weten intussen wat die arbeidersbewegingen met die spaarpenningen hebben gedaan.

We weten vandaag hoe de rijkdom, de welvaart, het kleinburgerlijk verlangen naar bezit, een eigen huis (dat Boon bij zijn eigen moeder had gezien), alles wat we nu consumentisme noemen, alles en iedereen heeft aangetast.

Het personage bij Boon, dat die verschroeiende en tragische ambitie om een burger te worden, en de mislukking ervan incarneert, is natuurlijk Ondine Bosmans uit De Kapellekensbaan. Ze is oneindig egocentrisch, kent haar eigen belangen niet en blijft tragisch blind voor de ware emancipatie: zo fanatiek wil ze opstijgen in de vaart der klassen dat ze even vilein wordt als de burgerij.

Het Belgisch labyrint van Geert van Istendael

De schoonheid van de wanstaltigheid. Na al die herdrukken met aanvullingen, nog altijd de beste introductie op ons land, en dus ook op Vlaanderen.

Partner Content