Yves T'Sjoen

‘Een samenvatting van “Max Havelaar”? We moeten geen toegevingen doen aan de luie lezer’

Yves T'Sjoen Hoogleraar moderne Nederlandse literatuur (UGent) en verbonden aan de Universiteit Stellenbosch

‘Lezen mag naast plezier ook een uitdaging zijn’, schrijft professor Yves T’Sjoen (UGent). ‘Alsof inkorten en samenvatten zal helpen om meer mensen opnieuw klassieke teksten van de Nederlandse literatuur te laten lezen.’

Onlangs ben ik van mijn academische stoel gevallen. Of beter: ik ben na enkele jaren weer eens van mijn à propos gebracht. Klassieke teksten van de Nederlandse literatuur moeten we voortaan voor studenten hertalen en inkorten. Universiteitsstudenten en leerlingen in het middelbaar onderwijs die het vak Nederlands volgen, hoeven volgens sommige onderzoekers in de letterkunde niet meer de hele Max Havelaar te lezen en ook Eline Vere van Louis Couperus kan aanzienlijk vereenvoudigd worden. Leesplezier terugbrengen bij de jongeren staat daarbij voorop. Historische literatuur, en dat is tegenwoordig ook al het werk van Louis Paul Boon en Hugo Claus, mag voortaan worden samengevat. Moeilijke teksten verdienen een parafrase, de taal van de negentiende eeuw verdient een opfrisbeurt, en romans die te omvangrijk zijn kunnen het doen met een resumé. Aanleiding voor die uitspraken in een Nederlandse krant is een toenemende vervreemding van leerkrachten Nederlands en dus ook van hun leerlingen van onze literatuur. De terugloop van studenten Nederlands aan Nederlandse universiteiten moet worden aangepakt. Inkorten en hertalen is een remedie en een poging hen weer aan het lezen te brengen.

Een samenvatting van ‘Max Havelaar’? We moeten geen toegevingen doen aan de luie lezer.

Enkele jaren geleden tijdens een colloquium over literair erfgoed, meer specifiek over het beheer en de beschikbaarheid van klassiekers in onze literatuur, hoorde ik een gewaardeerde Nederlandse collega Historische Letterkunde beweren dat de bezorger van klassieke teksten uit de Middeleeuwen, Renaissance of de achttiende eeuw heel ver kan gaan in de ‘hertaling’ van een tekst.

Ten behoeve van de hedendaagse lezer en met als doelstelling de toegankelijkheid van oudere literatuur te bevorderen, kunnen naar zijn oordeel minder courante woorden of uitdrukkingen gewoon worden vervangen door hedendaags taalgebruik. De tekstediteur hoeft zich niet langer aan de brontekst te houden. Want daaraan heeft een lezer van vandaag blijkbaar geen boodschap.

De vaststelling van de Nederlandse collega is dat al die oude teksten ongelezen blijven. De tekstediteur kan maar beter een bijdetijds taalregister introduceren in de literaire tekst, zodat die een lezerspubliek nog kan aanspreken. Indien we bij de hedendaagse lezer van de Nederlandse literatuur enige belangstelling willen genereren, voor wat een cultuurgemeenschap op een bepaald ogenblik als de literaire canon beschouwt, kun je de tekst maar beter bewerken, inkorten en hertalen, en de taal aanpassen aan wat nu in gebruik is. Lezers zijn vervreemd geraakt van veel literatuur die als klassiek en belangrijk wordt beschouwd.

Het spreekt voor zich dat ik het als literatuurwetenschapper volstrekt oneens ben met deze toegift aan de ‘luie lezer’. Ik verbaas mij wel over méér wat aan Nederlandse universiteiten over de Nederlandse taal- en literatuurstudie wordt gezegd. Teruglopende studentenaantallen en de bestuurlijke druk op de geesteswetenschappen, zoals de neerlandistiek, zorgen duidelijk voor paniekreacties. De letterkundige neerlandistiek in Nederland zit in een kramp.

Indien wij onze literatuur ernstig nemen, kunnen we maar beter aanstoot nemen aan hertaalde tekstversies voor schoolgebruik en universitair onderwijs. Ik teken verzet aan tegen het pleidooi van sommige academici voor behapbare literatuur, niet te langdradig en aangepast aan de mores van de dag.

Vorig jaar nam de Nederlandse vertaalster Barber van de Pol in een column van De Groene Amsterdammer een markant standpunt in dat tegen de praktijk van het literaire hertalen is gericht. ‘Als de auteursrechten zijn verlopen mag alles met een boek, voor kinderen of voor toneel bewerken, op z’n kop zetten, verstrippen, annoteren, en dat kan veel moois opleveren, maar hertalen? Gun de lezer toch zijn eigen lezing. Dan snapt hij maar eens iets niet, dan ergert hij zich maar eens, dan leert hij eens iets, of beseft hij dat tijden verschillen. Hertalen hoort bij een schoolse en fantasieloze leesinstelling, bij zaken als onnodige drempelverlaging en verkeerde democratie.’

Aanleiding voor deze stelling was een voor Van de Pol bad practice. In haar opiniebijdrage tekende zij bezwaar aan tegen een hertaling of ‘up-dating’ van een klassieker uit de negentiende-eeuwse Nederlandse literatuur: Max Havelaar. Passages uit de brontekst zijn in de hertaalde editie geschrapt en Multatuli’s taal is omgezet naar een hedendaags Nederlands.

Precies wat mijn collega uit Amsterdam tijdens die studiebijeenkomst graag zag gebeuren. Van de Pols opvatting is dat je, met die tegemoetkomende en misschien wel betuttelende doelstelling voor ogen, paradoxaal genoeg de hedendaagse lezer nooit afdoende bedient. Een tekst kun je nu eenmaal niet helemaal ’toegankelijk’ of ‘begrijpelijk’ maken. Een hertaling wordt vaak uitgelegd als een opfrisbeurt, een facelift of esthetische tekstchirurgie. Van de Pol had het terecht over het belang van ‘uit je eigen hoofd […] treden en nieuwsgierig [zijn] naar het andere’. Een hertaling of ingekorte boekversie laat de lezer minder uit het hoofd treden en zich verplaatsen in die andere tijd.

Mijn gewaardeerde collega Marita Mathijsen, auteur van het boek Naar de letter (1993) en recent nog een bejubelde biografie over Jacob van Lennep, schreef vijfentwintig jaar geleden nog met stelligheid: ‘Hertaling valt niet onder de verantwoording van een editeur. Wel is een goede hertaling afhankelijk van een correcte leestekst.’

Enkele jaren later heeft Mathijsen haar standpunt over hertaalde edities al bijgesteld. Aan het slot van het artikel ‘Een knieval voor de luie lezer?’, met als subtitel ‘Hertaling als enig redmiddel voor historische literatuur’, stelde zij met nadruk: ‘Als er in het verleden minder spellinghervormingen waren geweest, als er in Nederland meer waardering zou zijn voor de eigen literatuur, als Nederlanders een nationalistischer onderwijsbeleid zouden hebben, als het literaire erfgoed werkelijk erfgoed zou zijn, zou mijn voorstel om het publiek hertalingen aan te bieden overbodig zijn. De realiteit is echter anders. We zijn gedwongen een knieval te maken voor de luie lezer’. De ‘gewone lezer’ blijkt dus een ‘luie lezer’ te zijn. Daarom moeten literatuurhistorici ‘mooie, leesbare hertalingen [produceren] die het oorspronkelijk recht doen’.

De vraag is dan natuurlijk hoe ‘het oorspronkelijk recht’ wordt gedaan. In de Volkskrant heeft de Nederlandse academica haar standpunt kort geleden nog wat radicaler geformuleerd, in mijn benadering zelfs wat gechargeerd om te provoceren, en dus de spreekwoordelijke stok in het hoenderhok gegooid. De redding van de Nederlandse literatuur, niet alleen de oudere literatuur maar ook Couperus en Multatuli en ik denk er dan maar Buysse en Gilliams bij, hangt af van de beschikbaarheid van ingekorte en hertaalde tekstuitgaven. En nu ik eraan denk: ook Claus’ De verwondering en Michels’ Het boek alfa, meestal als ‘moeilijke’ boeken beschouwd, verdienen stilaan wat vereenvoudiging. En Het ivoren aapje van Teirlinck bijvoorbeeld is dan weer veel te lang.

Ik kan mij moeilijk voorstellen dat in Parijs, Londen of Berlijn door gezaghebbende stemmen in de academische letterkunde soortgelijke pleidooien worden gehouden om canonieke teksten van de Franse, Engelse en Duitse letteren voortaan in een resumé ter beschikking te stellen. Ik durf er niet aan te twijfelen: er liggen zonder twijfel nobele intenties ten grondslag aan het standpunt. Namelijk onze grote schrijvers en hun teksten weer aandacht geven, nieuwe lezers aantrekken en hen vooral niet afschrikken. Literatuur weer aantrekkelijk maken, meesterwerken een nieuw publiek gunnen, een aanleiding creëren om weer naar die fantastische teksten te grijpen. Het is vanzelfsprekend volstrekt legitiem en aanbevelenswaardig de methodiek van literatuuronderwijs ter discussie te stellen.

Vooral indien wordt vastgesteld dat het doel de middelen niet meer heiligt. Mijn vraag is of het een goede strategie is dan maar plat op de buik te gaan voor de leesbevordering. Of velen nog wel verder zullen komen dan die ingekorte teksten. Of we nog wel genoeg respect aan de dag leggen voor de literatuur die in ons taalgebied is geschreven. En sturen we wel een correct signaal de wereld in? Ik heb het over Gustave Flaubert, Oscar Wilde en Thomas Mann nog niet horen beweren.

Ik vraag mij in dit tijdsklimaat af of mijn standpunt stilaan achterhaald is, conservatief en dus niet toegespitst op de lezersverwachtingen van vandaag. Studenten lezen de integrale teksten en onze onderzoeksgroep bezorgt de wetenschappelijk onderbouwde tekstuitgaven. Daarvan weiger ik af te wijken. Geen knieval. Uit eerbied voor de teksten. En omdat literatuur niet uitsluitend plezier hoeft te zijn.

Lezen op de middelbare school en ook aan de universiteit mag naast plezier ook een uitdaging zijn, soms hard werk. En dan heb ik het nog niet gehad over de vraag hóe je hertaalt, en op basis van welke criteria er dan moet worden ingekort.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content