Yves T'Sjoen

‘Het is hoog tijd dichter Paul Snoek weer aandacht te schenken’

Yves T'Sjoen Hoogleraar moderne Nederlandse literatuur (UGent) en verbonden aan de Universiteit Stellenbosch

Paul Snoek: provocateur, cascadeur in de poëzie, zelfingenomen dubbelkunstenaar. Zijn meest prestigieuze literaire erkenning dateert intussen van een halve eeuw geleden. Hoog tijd, volgens Yves T’Sjoen, om Snoek weer aandacht te schenken.

Paul Snoek (1933-1981), zelfverklaard enfant terrible van de Vlaamse letteren. Provocateur, cascadeur in de poëzie, zelfingenomen dubbelkunstenaar. Naar eigen zeggen, in een uitdagend vraaggesprek met Johan Anthierens (juni 1959): de grootste dichter van Vlaanderen, Hugo Claus en Hugues C. Pernath achter zich latend. Aldus presenteerde de dichter zich geregeld in interviews en tijdens poëziemanifestaties. Voor het achterplat van de bundel met explosieve Gedichten (1971) dacht hij aan een foto met ontbloot bovenlijf en opengeritste broek. Onverholen trots dat hij in 1968, drie jaar voor Claus, de Belgische staatsprijs voor poëzie in ontvangst mocht nemen.

Snoeks meest prestigieuze literaire erkenning dateert intussen van een halve eeuw geleden. De schrijver zou op 17 december vijfentachtig zijn geworden. Het is beter jong te sterven. Vanzelf kan een mythisch aura ontstaan dat voor Snoek tot vandaag in leven wordt gehouden. In oktober 1981 kwam hij, nog geen achtenveertig jaar oud, om het leven in een auto-ongeval. Over de doodsoorzaak bestaan nog steeds verhalen.

Precies vijftig jaar geleden is Zwarte muze (1967) bekroond met de staatsprijs. Over de dichtbundel zei Snoek geringschattend dat het een compilatie is van teksten die tussen 1963 en 1967 zijn geschreven. Hij sprak over ‘mijn testament’, ‘als het ware mijn staalboek en als staalboek is het goed’. Bizar dat deze uitgave is bekroond. En niet een deel uit het met magnum opus van de schrijver, met de verbeeldingsrijke trilogie Herucles (1960), Richelieu (1961) en Nostradamus (1963). Door hemzelf beschouwd als summum van zijn creatieve kunnen.

Het is hoog tijd dichter Paul Snoek weer aandacht te schenken.

De dichter-alchemist is in Zwarte muze gemetamorfoseerd tot een zwartgallige eenzaat. De branie van de stoutmoedige hemelbestormer heeft plaats geruimd voor de ingetogenheid van ontgoochelde eenling. Al kan dat beeld beslist worden genuanceerd. De taalalchemist is een magiër geworden, met een verwijzing naar zwarte kunst en zwarte magie in de bundeltitel. De zich profetische allures aanmetende goudsmid van het woord (‘de zilveren dichter’ in Nostradamus) is in de bijeen gesprokkelde gedichten, naar eigen zeggen geschreven aan het ‘eind van [zijn] latijn’, op een manier nog altijd aanwezig.

Over De zwarte muze, zoals de herdruk is getiteld, opperde Snoek dat het ‘de laatste vijffrankstukken [bevat], kruimels, briefjes’. Persoonlijke en professionele mislukkingen lagen naar verluidt ten grondslag aan de defaitistische toonzetting van de verzameling. Toch lezen we bijvoorbeeld ook drie Gedichten voor Maria Magdalena in De zwarte muze; de eerste verschenen in Richelieu. In 1971 heeft Snoek ze samen met drie laatste liefdesteksten gepresenteerd in een van de meest sensitieve en erotische bundels van de Nederlandstalige letteren. Alleen Hugo Claus, Leonard Nolens en Nic van Bruggen bereiken in de naoorlogse periode datzelfde niveau. Zwarte muze is trouwens ook de bundel waarin ‘Exegi monumentum’ staat. Snoek-kenner Herwig Leus herkende in de cyclus de Snoek van het vitalistische drieluik.

Hoe dan ook: na de vulkanische eruptie van begin jaren zestig slibde de dichtader stilaan dicht. Snoek ging weer schilderen, wilde proza schrijven en componeerde met Gedrichten. Gedokumenteerde aktualiteitspoëzie en/of alternatieve griezelgedichten, en later de nagelaten ‘gedrichten’ in Frankenstein (1973), overwegend nog verhalende teksten. Het kopieerlustig experiment van de jaren vijftig en de geëxalteerde poëzie van begin zestig heeft hij in dat ‘intermezzo’ definitief achter zich gelaten. In die tijd verkocht Snoek volgens de biograaf Herwig Leus zijn boeken en manuscripten, alsof het een poëticaal statement was, en hij legde zich voortaan toe op exposities van schilderijen en illustraties van eigen dichtwerk.

Snoek heeft die cesuur in zijn dichterlijke oeuvre zelf gemarkeerd door een verzameluitgave samen te stellen en aan te bieden als Gedichten 1954-1968. Een periode in leven en werk is toen afgesloten. We kunnen het nog steeds nalezen in de editie die Christophe Van der Vorst en ik in 2006 van Snoeks Gedichten (Lannoo/Atlas, Tielt/Amsterdam) hebben bezorgd. De lezer kan zich vergewissen van die markante verschuiving in Snoeks poëtica en mensbeeld. Critici spreken over een ‘schizoïde persoonlijkheid’ die in Zwarte muze een expressievorm zoekt.

Ook vandaag spreekt de dichter Snoek nog steeds vele lezers aan. Enkele jaren geleden, toen Alfred Schaffer de Paul Snoekpoëzieprijs van de stad Sint-Niklaas in ontvangst nam, is de straat van de stadsschouwburg, vlakbij Sint-Jozef-Klein-Seminarie waar de dichter les kreeg van Anton van Wilderode, omgedoopt tot de Paul Snoekstraat. Roel van Londersele start een nieuwe uitgeverij De Zeef: hij bloemleest als eersteling vijftig evergreens van de Sint-Niklase schrijver. En begin volgend jaar bezorgt de Gentse onderzoeksgroep Teksteditie Literatuur in Vlaanderen een tekstkritische editie van het drieluik Hercules, Richelieu en Nostradamus, samen met het poëticale opstel ‘De waarheid van de dichter’ (W∞lf, Antwerpen). Wat de uitgave bijzonder maakt, is een studieboek waarin poëzielezers afzonderlijke gedichten en reeksen van Snoeks trilogie voor het voetlicht brengen en een nieuwe eigenzinnige interpretaties presenteren (Poëziecentrum, Gent).

Het is kortom hoog tijd Snoek weer aandacht te schenken. We doen dat door zijn poëzie te laten lezen door hedendaagse lezers, in colleges te spreken over diens dichtkunst en poëtica. Wie ik erover spreek, is in de ban van de beeldrijke gedichten, een zinderende metaforiek die tot vandaag te eenzijdig oedipaal is gelezen. Deze lezing verdient meer dan vijfendertig jaar na het overlijden een correctie. We maken er werk van.

Voor de presentatie van de nieuwe Snoekboeken staat in samenwerking met Leeshuus, een sociaal-cultureel initiatief in Oostende, en Woordzee een literair evenement op stapel in Spermalie, voorheen Slijpe (vlakbij Middelkerke), alwaar de schrijver in 1967 een ‘oud boerderijtje’ kocht. Poëziecentrum, altijd al met een boon voor Snoek, en de nieuw op te richten poëzieonderzoeksgroep POWEZIE van de vakgroep Letterkunde verlenen alvast hun medewerking. Begin 2019, ruim vijftig jaar na die veelbesproken Staatsprijs, zal de dichter Paul Snoek voor belangstellenden weer op een piëdestal staan. Na de heruitgave van de Soldatenbrieven (1961), geschreven door Paul Snoek en Hugues C. Pernath (W∞lf, 2017), kunnen poëzielezers het werk van de dichter-alchemist, de auteur van ‘het veredelde woord’, herontdekken.

Het is aan een cultuurgemeenschap en een universitaire onderzoeksgroep om roemruchte en beeldbepalende Vlaamse schrijvers passende eerbetonen te brengen. In de Blandijn doen we dat op bescheiden wijze met een stiltegang. Vanaf het nieuwe academiejaar is deze strofe uit het gedicht ‘Gedicht met stilte geschreven’ (ontleend aan Zwarte muze) te lezen op de wand van auditorium Jan Broeckx (naar de bekende musicoloog). Het gedicht dat opent met de zintuiglijke vaststelling ‘Hoor de stilte kraait’ bevat deze terzine: ‘Zo stil is het nu dat men huivert en vreest / dat iemand plots op een gong zou slaan / en van de leegte zou scheuren het voorzichtig vlies’.

Voortaan heeft ook de faculteit Letteren en Wijsbegeerte (UGent) een Snoekje in haar poëziegang. Vanaf oktober worden alle studenten Nederlands verwacht om in de gang Nederlands een corridor van stiltecitaten te lezen. Vijftig jaar na Zwarte muze is dit een stil eerbetoon aan een voor vele lezers beklijvend Vlaams dichter. Laten we aan onze dichters blijvend aandacht besteden door hun poëzie te lezen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content