De inquisitie: legendes en kastijdingen

Concilie van Nicea (325). Initiaal in een handschrift uit de tweede helft van de 13de eeuw. Toulouse, Bibliothèque municipale. © AISA / LEEMAGE

Brandstapels, autodafe’s, folteringen… De Kerk heeft haar spijt betuigd. Historici werpen een nieuw licht op donkere en lang als duivels beschouwde bladzijden.

Om het jubileumjaar 2000 voor te bereiden en er een nieuw begin van te maken, publiceerde paus Johannes Paulus II een verrassend document waarin hij de katholieke Kerk uitnodigde tot een ‘zuivering van het geheugen’. Verrassend is het omdat het een niet-exhaustieve lijst bevat van feiten waarover de Kerk haar spijt zou moeten uitdrukken: slavenhandel, verantwoording van de slavernij, antisemitisme (of liever: het anti-judaïsme), kruistochten, inquisitie…

Terwijl de meeste theologen nogal weigerachtig stonden tegenover een initiatief waardoor een bepaalde opvatting over de Kerk en haar verleden ter discussie werd gesteld, waren katholieke en niet-katholieke historici ermee opgezet. Was dit immers geen uitnodiging om zich te buigen over het meest recente historische onderzoek, en de vastgeroeste schema’s los te laten die hadden gediend om de Kerk te veroordelen of integendeel vrij te pleiten van wat ze had gedaan of laten doen?

Neem de inquisitie. Het woord roept bij haast iedereen nog steeds negatieve beelden op. Eind oktober 1998 organiseerde het comité van het jubileumjaar in het Vaticaan een colloquium waarop de beste specialisten van de inquisitie – gelovigen van allerlei pluimage en ongelovigen – waren uitgenodigd. Het was veelzeggend dat de bijeenkomst plaatsvond op twee stappen van de Congregatie voor de Geloofsleer, de erfgename van de Heilige Romeinse en Universele Inquisitie, ook Heilig Officie genaamd, toen voorgezeten door kardinaal Ratzinger. Het archief van de instelling was voor de periode tot begin 20ste vrijgemaakt voor raadpleging en de geleerden konden het ter plaatse inkijken. De teksten van dit colloquium bieden ons waarschijnlijk de beste stand van zaken in verband met het huidige onderzoek.

De inquisitierechtbanken conformeerden zich aan wat toen heel gebruikelijk was: folteren om het best denkbare bewijs te verkrijgen – een bekentenis

Zes eeuwen

De inquisitie was een instelling van de christenheid, waarin het geestelijke en het wereldlijke met elkaar verweven waren. Ze duurde, althans in naam, zes eeuwen, van begin 13de eeuw tot begin 19de eeuw. Ze nam verschillende gedaanten aan omdat ze fenomenen wilde bezweren die niet zozeer de zeden als wel de leer in gevaar brachten, en die waren in elke tijd anders.

Reeds voor de middeleeuwen besefte de Kerk dat ze minder te vrezen had van vervolgingen, want die versterkten het christelijke bewustzijn en het verlangen om christen te blijven, dan van gistingsprocessen die haar van binnenuit ondermijnden. Dat was zo in de vroege Kerk en dat is nog steeds zo. Na de crisis van het arianisme, die het christendom bijna had vervormd, bestond er sinds de 12de eeuw in het Latijnse Westen een ketterij, of liever een religieuze weg, met een vocabulaire en een hiërarchie die konden doorgaan voor christelijk, maar waarin visies werden gehuldigd die dat niet meer waren: het katharisme. Zelfs als we erkennen dat hun tegenstanders er vaak een karikaturaal beeld van ophingen, blijft als harde kern dat de katharen aanhangers waren van een dualistische godsdienst, met een goede en een slechte god, waarin Christus werd gereduceerd tot een hemelse geest die het evangelie was komen verkondigen, wat betekent dat er geen plaats was voor het mysterie van de incarnatie. Deze parallelle Kerk had succes in Languedoc en in de streek rond Toulouse, maar ook in Italië, tot in Rome toe. Ze sprak zowel de boven- als de onderlaag van de bevolking aan en bedreigde de christelijke samenleving. Daarnaast waren er de waldenzen. Bij hen bleef de christelijke geloofsvisie intact, maar ze gaven wel een fundamentalistische lezing van het evangelie en stelden zeer hoge eisen aan het dagelijks leven van de christen. Hoewel de Kerk steeds erkende dat waldenzen en katharen niet alleen wat betreft de graad van ‘afwijking’ maar ook wat betreft de natuur daarvan, gevoelig van elkaar verschilden, richtte de inquisitie – in de oorspronkelijke betekenis van ‘onderzoek’ – zich op de twee groepen, waarschijnlijk omdat beide sterk aandrongen op radicale armoede.

Aanvankelijk ging het inderdaad om onderzoek. Tot de 12de eeuw begon een proces pas nadat tegen iemand klacht was neergelegd. Het was accusatoire rechtspleging. Vanaf de 12de eeuw kwam de christelijke openbare orde in het geding en was een vermoeden van ketterij voldoende om de schuldige te onderwerpen aan een onderzoek. Dit heet inquisitoire rechtspleging. Om op deze manier recht te plegen deed men eind 12de eeuw een beroep op de bisschoppen, maar in de jaren 1230 richtten de pausen speciale kerkelijke rechtbanken op. Daarmee was de middeleeuwse inquisitie een feit. Deze rechtspraak werd toevertrouwd aan goed opgeleide theologen die samenwerkten met degelijke juristen, wat garanties leverde waarvan beklaagden tot dan toe alleen maar hadden kunnen dromen, maar het duurde niet lang of de rechtbanken van de inquisitie conformeerden zich aan wat toen heel gebruikelijk was: folteren om het best denkbare bewijs te verkrijgen – een bekentenis. Het werd een hels raderwerk: mensen bekenden uit angst en trokken daarna hun bekentenis weer in – denk aan Jeanne d’Arc en Savonarola. In de 14de en de 15de eeuw, toen de katharen waren uitgeschakeld en de waldenzen zich hadden bekeerd of waren ondergedoken in de clandestiniteit, richtte de inquisitie zich tegen de hekserij, dat wil zeggen tegen de nog krachtige resten van het oude heidendom op het platteland en tegen de fantasmen van een samenleving die werd geteisterd door epidemieën, schisma’s en oorlogen.

De paus en de inquisiteur, schilderij van Jean-Paul Laurens (1880), met als afgebeelde figuren Sixtus IV en Tomás de Torquemada. Bordeaux, Musée des Beaux-Arts.
De paus en de inquisiteur, schilderij van Jean-Paul Laurens (1880), met als afgebeelde figuren Sixtus IV en Tomás de Torquemada. Bordeaux, Musée des Beaux-Arts.© JOSSE / LEEMAGE

In 1478 stelden Ferdinand en Isabella, de Katholieke Koningen, in hun land de Spaanse inquisitie in. Nu ging het erom na te gaan of joden (maar ook moslims) die tot het christendom waren bekeerd, geen gebruiken en overtuigingen van hun oude geloof hadden behouden. De Spaanse inquisitie vervolgde dus niet de joden en de moslims als zodanig. Het probleem was dat die er na 1492 in Spanje niet meer mochten zijn en dat men twijfelde aan de oprechtheid waarmee bekeringen tot stand waren gekomen. Dat sommige bekeerlingen van joodse origine snel hoog op de sociale ladder waren geklommen, zal daar niet vreemd aan zijn geweest. Men zegt dat Tomás de Torquemada (1420-1498), de eerste grootinquisiteur, afstamde van bekeerlingen.

De procedure was dezelfde als in de middeleeuwen, maar de inquisitie was een staatsmachine geworden en diende zowel om de eenheid van de Spaanse koninkrijken te consolideren als om de katholieke burcht Spanje sterk genoeg te maken om de vijanden buiten te houden – en die vijanden, dat waren eerst de humanisten, die men ervan verdacht verlichte mystici te zijn, en daarna de protestanten. Door processen in scène te zetten als dat van Bartolomé Carranza, vertrouweling van Karel V en als aartsbisschop van Toledo de eerste prelaat van het koninkrijk, werd de Spaanse inquisitie één grote, bureaucratische machine. De paus trok het proces van Carranza trouwens naar zich toe en de man werd kort voor zijn dood in Rome van vervolging ontslagen.

De inquisitie werd in het Westen een negatieve culturele sjabloon in het collectieve bewustzijn en het collectief onbewuste

Een derde soort inquisitie, de Romeinse, was bedoeld om de nationale rechtbanken te controleren, maar slaagde daar nauwelijks in omdat ‘inquisiteur’ was gereduceerd tot een eretitel (Frankrijk) of omdat de inquisiteurs bijzondere voorrechten genoten (Spanje). Het gaat hier om een Congregatie, een orgaan van de curie. De invloed van deze in 1542 opgerichte Congregatie voor geloofszaken nam gestaag toe. Ze was van groot belang in Italië, waar alleen Venetië weerstand kon bieden aan haar macht. Zij was het die het proces tegen Galilei voerde, waarbij deze trouwens met veel respect werd behandeld. Toen de nationale rechtbanken na het ancien régime één na één werden opgeheven, bleef de Romeinse inquisitie bestaan als een instelling die waakte over de rechtgelovigheid zonder daarbij het leven van de veroordeelden op het spel te zetten.

De inquisitiestoet trekt naar de recht-bank. Gravure, Spanje, 17de eeuw.
De inquisitiestoet trekt naar de recht-bank. Gravure, Spanje, 17de eeuw.© COSTA / LEEMAGE

Hoeveel slachtoffers?

Een van de vragen die historici het vaakst voorgelegd krijgen en die het moeilijkst te beantwoorden zijn, is die van het aantal slachtoffers van de inquisitie. Vergelijken is lastig omdat veel archieven verloren zijn gegaan of verspreid raakten en omdat hun interpretatie niet eenvoudig is – er werden bijvoorbeeld mensen veroordeeld die al overleden waren, of de executie werd ‘in effigie’ (op een portret, bij afwezigheid van de schuldige) uitgevoerd. Volgens Agostino Borromeo, een van de beste specialisten, veroordeelde de Spaanse inquisitie tussen 1540 en 1700 op 44674 beschuldigden ongeveer 800 mensen ter dood.

De huidige schattingen staan ver af van de cijfers in de eerste publicatie die zich daarmee bezighield, de in 1818 verschenen Histoire critique de l’Inquisition d’Espagne van Juan Antonio Llorente. Volgens hem zouden in Spanje 300.000 terdoodveroordelingen zijn uitgesproken. Hij kende de instelling van binnenuit, want voor hij onder Napoleon de zijde koos van Frankrijk (dat de inquisitie ophief), was hij secretaris van de rechtbank van Madrid. Zijn – uiteraard partijdige – tekst kende een enorm succes. Hij leverde hiermee de historische en statistische basis van de ‘zwarte legende’ van de inquisitie die in de 19de overal ingang vond als bewijs van de barbarij van de Kerk. Er verschenen veel verkorte versies van zijn werk tot Henry Charles Lea respectievelijk in 1888 en 1906 de wetenschappelijker maar evenmin serene studies A History of the Inquisition of the Middle Ages en A History of the Inquisition of Spain publiceerde. Lea, een protestantse Amerikaan, gaf toe gefascineerd te zijn door ‘een van de opmerkelijkste instellingen die in de mensengeschiedenis sporen hebben nagelaten’ en bewonderde haar juridische en administratieve strengheid.

Uiteraard kwam er van katholieke kant reactie op deze voorstellingen. In 1822 nam Joseph de Maistre het in Lettres à un gentilhomme russe sur l’inquisition espagnole op een bewust provocerende wijze op voor de Spaanse inquisitie als een staatsinstelling – geen kerkelijke instelling – waardoor de religieuze eenheid van het land kon worden behouden en die ‘op belachelijke en schandelijke wijze werd belasterd door het filosofische en sectaire fanatisme’.

De grond van de zaak

Dat neemt niet weg dat de inquisitie in de 19de eeuw in het Westen een romantische mythe werd, een negatieve culturele sjabloon in het collectieve bewustzijn en het collectief onbewuste. Die polemische en populaire toe-eigening heeft soms de grond van de zaak verhuld, namelijk de vraag hoe de katholieke Kerk het principe heeft kunnen institutionaliseren dat ketterij een misdaad is waarop lijfstraffen staan, tot de dood op de brandstapel toe. Het theologische antwoord van de christenheid is dat alleen eenheid van geloof de eenheid van de samenleving waarborgt en dat je die moet beschermen tegen leden die haar uit onwetendheid of moedwillig kapotmaken. Volgens de middeleeuwse katholieke leer kan niemand worden gedwongen het ware geloof aan te nemen, maar als je eenmaal christen bent, mag je je geloof niet verraden. Het hoeft niet te verwonderen dat de mening over de inquisitie in de 19de eeuw een toetssteen werd in de debatten tussen liberale katholieken en gelovigen die heimwee hadden naar het ancien régime. In 1863 werd Montalembert door Rome op de vingers getikt omdat hij het Edict van Nantes een goede zaak vond! Sinds Vaticanum II wordt heel anders tegen het fenomeen aangekeken. In het moderne bewustzijn staat vrijheid voorop: ieder handelt naar eigen geweten. De relatie tot de waarheid wordt minder evident. Wat waar en juist is, kom je maar op het spoor in gesprek met anderen. Al in 1527 pleitte de grote Erasmus voor een terugkeer naar het evangelie en voor ‘begrip dat liever geneest dan straft’. Dostojevski liet in de ‘legende van de grootinquisiteur’ een van de personages zeggen dat de Kerk van Rome de mens heeft willen bevrijden van zijn vreselijke keuzevrijheid. Moet je dan de Franse historicus en antropoloog Nathan Wachtel volgen en in de inquisitie de moeder van alle totalitarismen zien? Als historicus mag je het verleden niet beoordelen vanuit een hedendaagse gevoeligheid, maar door de vragen die vanuit deze laatste worden gesteld, kun je wel zien dat er zich in elk tijd specifieke manieren kunnen voordoen waarop de menselijke waardigheid onderuit wordt gehaald.

Partner Content