David Attenborough en de zoektocht naar de witnekkaalkopkraai

David Attenborough © /

Lang voor de indrukwekkende reeks ‘Planet Earth’ op tv was, maakte televisiemaker David Attenborough al dierenprogramma’s met ontzettend weinig middelen, waaronder ‘Zoo Quest’. In het boek ‘De avonturen van een jonge bioloog’ blikt hij terug op deze bijzondere tijd.

Vijftig jaar geleden veranderde Sir David Attenborough de manier waarop we naar de natuur kijken voorgoed. In een tijd waarin de natuurdocumentaire nog niet bestond moest de man, die later Planet Earth zou maken, alles in de praktijk bedenken. In het boek ‘De avonturen van een jonge bioloog’ kijkt de legendarische Brit terug op die baanbrekende eerste stappen voor de BBC. Een voorpublicatie.

Tegenwoordig worden er door dierentuinen geen mensen meer op uitgestuurd om dieren op te sporen en ze levend mee naar huis te brengen. En gelukkig maar. De natuur heeft het al moeilijk genoeg zonder dat ze beroofd wordt van haar mooiste, zeldzaamste en meest aansprekende bewoners. De meeste publiekstrekkers van de dierentuin – leeuwen, tijgers, giraffen en neushoorns en zelfs maki’s en gorilla’s – worden er nu geboren en er wordt een stamboek van ze bijgehouden, zodat er internationaal uitwisseling kan plaatsvinden van individuele exemplaren zonder de kans op inteelt.

Dankzij deze dieren kunnen de dierentuinbezoekers kennismaken met de wonderen van de natuur en enig besef krijgen van hoe belangrijk en hoe complex natuurbehoud is. Maar het is niet altijd zo gegaan. De dierentuin van Londen, London Zoo, werd in 1828 opgezet door wetenschappers die zich in die tijd bezighielden met de belangrijke doch bijna onmogelijke opdracht een catalogus samen te stellen van alle soorten levende dieren. Uit verschillende hoeken van de wereld werden dode dieren als voorbeeldexemplaar naar de dierentuin opgestuurd. Er kwamen ook wel levende dieren aan en zij werden tentoongesteld in de tuinen van de Zoological Society, de oprichter van de dierentuin, in Regent’s Park.

Maar zowel de levende als de dode dieren eindigden als anatomisch grondig bestudeerde exemplaren en ze werden zorgvuldig opgezet of op andere wijze geconserveerd. Natuurlijk besteedde men speciale aandacht aan het vinden van soorten waar nog geen enkele andere dierentuin ooit de hand op had weten te leggen en deze ambitie leefde, tot op zekere hoogte, nog steeds voort in de jaren 1950, toen ik een van de beheerders van de London Zoo opzocht met een plan voor een nieuw soort televisieprogramma.

Televisie was ook anders dan nu. Er was maar één net, dat geproduceerd werd door de bbc en dat alleen in Londen en Birmingham kon worden ontvangen. Alle programma’s kwamen uit twee kleine studio’s in Alexandra Palace in Noord-Londen. Het waren deze studio’s met zelfs dezelfde camera’s die in 1936 voor de eerste officiële uitzending ter wereld hadden gezorgd. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1939 werden de uitzendingen gestaakt, maar direct nadat in 1945 de vrede was getekend, werden ze hervat.

Toen ik in 1952 een baan kreeg als leerling-producer, had de Engelse televisie dus nog maar tien jaar praktische ervaring. De programma’s waren bijna allemaal live. Elektronisch opnemen zou nog tientallen jaren op zich laten wachten, dus de enige manier waarop wij, de producers, iets konden toevoegen aan de studiobeelden, was met film. Dat kostte geld en we kregen bijna nooit genoeg om dat feilloos te kunnen doen. Wij zagen dat niet zozeer als een beperking. Integendeel, zowel de kijkers als de producenten meenden dat live-uitzendingen de grootste attractie waren van het medium. De gebeurtenissen die je op het scherm zag, gebeurden op dat moment in het echt, terwijl de kijkers ernaar keken. Als een acteur zijn tekst vergat, kon je de souffleur horen. Als een politicus zijn geduld verloor, zag iedereen dat gebeuren en het was voor hem niet mogelijk zich te bedenken en te eisen dat zijn onbezonnen uitspraken werden geschrapt.

Toen ik begon met mijn programma, was er voor dierenprogramma’s al ruimte gecreëerd. Ze werden gepresenteerd door George Cansdale, het hoofd dierenverzorging van de London Zoo. Elke week nam hij een van de dieren die hij onder zijn hoede had, mits van een redelijk formaat en enigszins handelbaar, mee van Regent’s Park naar Alexandra Palace en zette het daar op een tafel waar een deurmat op lag, waar het dier dan met zijn ogen knipperend tegen het felle studiolicht op zat terwijl Mr. Cansdale zijn anatomie, zijn prachtige uiterlijk en zijn knappe kunstjes besprak.

Eekhoorn op een microfoon

Hij was een ervaren natuurman, ongelooflijk bedreven in de omgang met dieren en in het overhalen van het dier om te doen wat hij wilde dat het deed. Desondanks liep niet alles zoals hij het graag gewild had. Dat was tevens een van de redenen van zijn populariteit. De dieren deden geregeld hun behoefte op de deurmat of, met een beetje geluk, zelfs op zijn broek. Af en toe ontsnapte er een en moest het dier gevangen worden door een van de geüniformeerde dierenverzorgers van het park, die voor dit soort gevallen verscholen stonden in de coulissen. Op een keer sprong een kleine Afrikaanse eekhoorn van de demonstratietafel op de microfoon, die aan een statief vlak erboven hing. Vandaar rende het beestje door de studio en nam het zijn toevlucht in het ventilatiesysteem. Het bleef daar dagen zitten en liet zich af en toe zien tijdens de toneelstukken, variétéprogramma’s en dagsluitingen, die gewoon doorgingen.

Bij een paar memorabele gelegenheden wist een dier Mr. Cansdale zelfs te bijten. Zo’n moment wilde je niet missen en als hij een uitzonderlijk gevaarlijk dier presenteerde, zoals een slang, hield het volk de adem in.

Voor veel kijkers was het de eerste keer dat zij bewegende beelden van dit soort schepsels zagen.

Vervolgens verscheen in 1953 een nieuw dierenprogramma. De Belgische ontdekkingsreiziger en filmmaker Armand Denis kwam samen met zijn vrouw Michaela vanuit Kenia naar Londen voor de promotie van Below the Sahara, een lange documentaire die zij voor de bioscoop gemaakt hadden. Zij hadden een paar stukjes film die zij niet gebruikt hadden voor de bioscoopfilm aan elkaar geplakt voor een televisieprogramma van een halfuur. Het liet olifanten, giraffen en veel andere bekende en spectaculaire wilde dieren zien van de Oost-Afrikaanse vlaktes. Het was een groot succes. Voor veel kijkers was het de eerste keer dat zij bewegende beelden van dit soort schepsels zagen. Ze hadden niet de spannende onvoorspelbaarheid van de live uitgezonden beelden die Mr. Cansdale had geproduceerd, maar nu konden de mensen zien hoe prachtig en majestueus de dieren in hun eigen omgeving waren. De kijkers reageerden zo enthousiast op dit nieuwe type dierenprogramma dat de televisieprogrammeurs Denis en zijn vrouw onmiddellijk vroegen om meer. Waarom niet een hele serie die wekelijks uitgezonden kon worden? Denis en zijn vrouw, die jarenlang in Afrika hadden gefilmd en een uitgebreid archief aan filmfragmenten hadden liggen, zagen de mogelijkheden en hoefden niet lang na te denken. Zo begon de eerste serie On Safari.

Het leek mij, als zesentwintigjarige leerling-televisieproducer met twee jaar uitzendervaring, een graad in de biologie waar ik niets mee deed en popelend om mijn eigen dierenprogramma te maken, dat beide formats hun aantrekkelijke kanten hadden – en hun beperkingen. Het format van Mr. Cansdale bevatte overduidelijk het spannende element van het kijken naar levende, onvoorspelbare dieren, maar omdat die dieren altijd in de voor hen vreemde omgeving van de studio zaten, zagen ze er bijna altijd uit als bizarre, excentrieke wezens. De beesten van het echtpaar Denis waren wel te zien in hun natuurlijke omgeving, waaraan ze perfect aangepast waren, maar bij hen ontbrak het aspect van de live te aanschouwen onvoorspelbaarheid. Het moet toch mogelijk zijn, dacht ik bij mezelf, om beide stijlen in een programma te verenigen en zo te profiteren van de voordelen van beide.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Als leerling-producer had ik al concerten, archeologische quizzen, politieke discussies en balletuitvoeringen geproduceerd. Het laatste wat ik had gedaan, was het ontwikkelen van een serie van drie programma’s over de betekenis en functie van vormen en patronen bij dieren. De serie werd gepresenteerd door een van de meest vooraanstaande wetenschappers van die tijd, Sir Julian Huxley, en ik had ter illustratie een paar dieren geleend van Mr. Cansdale’s London Zoo. En terwijl ik daarmee bezig was, ontmoette ik het hoofd van het reptielenhuis van de dierentuin, Jack Lester. Jack had al vanaf zeer jeugdige leeftijd een passie voor dieren, maar bij gebrek aan enige vorm van opleiding op dat vlak had hij maar een baan bij een bank aangenomen. Hij haalde echter zijn werkgevers al snel over om hem naar een filiaal in West-Afrika te sturen en daar kon hij toegeven aan zijn liefde voor het verzamelen en het houden van reptielen.

Toen de oorlog uitbrak, meldde hij zich bij de Royal Air Force en na de oorlog kreeg hij een baan in een particuliere dierentuin in het westen van Engeland. Vervolgens was hij in Regent’s Park aangesteld om zorg te dragen voor de grote reptielenverzameling van London Zoo. Zijn kantoor was gevestigd in een kamertje in het reptielenhuis. Het was, net als de terraria, verwarmd tot een verstikkend hoge temperatuur en stond vol met allerlei hokken waarin zijn eigen favoriete exemplaren zaten, die niet hoefden te worden tentoongesteld aan het publiek: dwerggalago’s, reuzenspinnen, kameleons en graafslangen. Hij was erg belangrijk geweest bij het selecteren van dieren voor de Huxley-serie en ik ging naar hem toe om met hem te praten over andere programma’s die we samen zouden kunnen maken. Ik meende dat ik een idee had dat hem zou interesseren, omdat het hem terug zou voeren naar zijn geliefde West-Afrika – en nu samen met mij.

Mijn plan was simpel. De bbc en London Zoo zouden samen een dierenexpeditie opzetten waaraan ze beide deelnamen. Ik zou de regie hebben over de filmopnames van Jack terwijl hij op zoek was naar een bijzonder interessant dier, dat hij ook nog zou weten te vangen. De opname zou eindigen met een close-up van het dier in zijn hand. De documentaire zou dan overgaan in een gelijksoortige opname van hetzelfde dier, maar dit keer live in de studio.

Vervolgens zou Jack op ‘Cansdale-wijze’ de interessantste aspecten van zijn anatomie en gedrag laten zien. Als er een paar niet te voorkomen voorvalletjes zouden plaatsvinden, zoals een ontsnapping of een beet, des te beter. De kijker zou daarna, net zoals in een film, weer teruggevoerd worden naar Afrika en naar een andere zoektocht en vangst.

Jack vond het ook een goed idee. Het enige probleem was dat de Zoo op dat moment niet de intentie had een dierenexpeditie op touw te zetten. En ook de bbc wilde niet betrokken zijn bij de in hoge mate gespecialiseerde en ongetwijfeld dure zaak van het maken van natuurfilms. Dit onbeduidende probleempje zou echter verholpen kunnen worden met een goed geregelde lunch waarbij de bazen van zowel de Zoo als de bbc elkaar zouden treffen, met de gedachte dat de ander al zo’n programma in het hoofd had.

Romantisch, zeldzaam en opwindend beest

Die lunch vond natuurlijk plaats in het restaurant van de dierentuin. Jack en ik waren daar om onze werkgevers aan te sporen en bij te sturen. Beide bazen gingen na de koffie weg, ieder van hen in de overtuiging dat zijn bedrijf een hoop kon winnen door mee te doen aan het plan van de ander en tot onze ongelofelijke vreugde werd ieder van ons de dag erop verteld dat we onze gang konden gaan. We werden het zonder enig probleem eens over het oerwoud. Jack had voor de bank in Sierra Leone gewerkt. Hij kende het land en hij kende de fauna en hij had er nog steeds veel vrienden die ons konden helpen. Ik was er echter van overtuigd dat, als wij wilden dat de televisieprogramma’s een succes zouden worden, de expeditie een specifiek doel zou moeten hebben: een zeldzaam dier dat, aangezien de Zoo dat soort dingen zo geweldig vond, nog nooit in een andere dierentuin waar ook ter wereld te zien was geweest. Een zo romantisch, zeldzaam en opwindend beest dat de zoektocht ernaar de kijker programma na programma aan de buis gekluisterd zou houden totdat het dier eindelijk gevonden werd. We zouden de serie Quest for… kunnen noemen, ‘Zoektocht naar…,’ maar waarnaar…?

Het leek mij niet eenvoudig het Britse publiek op te zwepen tot een staat van opgewonden anticipatie bij het vooruitzicht een schepsel met de naam Picathartes gymnocephaluste zien.

Het was moeilijk iets te bedenken wat volledig aan onze verwachtingen zou kunnen voldoen. Het enige beest dat Jack kon verzinnen in Sierra Leone dat er enigszins aan zou kunnen tippen was een vogel, de Picathartes gymnocephalus. Het leek mij niet eenvoudig het Britse publiek op te zwepen tot een staat van opgewonden anticipatie bij het vooruitzicht een schepsel met zo’n naam te zien. Had het niet een andere, meer romantische naam? ‘Ja, zeker wel,’ zei Jack behulpzaam, ‘zijn Engelse naam is bare-headed rock fowl’ (in het Nederlands witnekkaalkopkraai). Zelfs dit zou naar mijn mening nauwelijks werken. Maar Jack kon geen ander beest bedenken. Dus werd Picathartes ons uiteindelijke doel en ik besloot de serie eenvoudigweg Zoo Quest te noemen.

Er was nog een puntje dat geregeld moest worden. De film in die tijd was 35mm-film, het type dat ook voor speelfilms werd gebruikt. Een filmrol was ongeveer zo groot als een platgedrukte voetbal en de camera waar die film in moest, had de omvang van een kleine koffer. Onder normale omstandigheden moest het geheel op een statief gehesen worden en daar waren twee mensen voor nodig. Armand en Michaela Denis hadden gebruikgemaakt van een veel kleiner soort camera met een 16mm-film en dat wilde ik ook gaan doen. Het hoofd van de filmafdeling van de televisie was woedend: 16 millimeter was voor amateurs. Professionals haatten het. De beelden waren onaanvaardbaar vaag. Hij nam nog liever ontslag dan dat hij de lat zo laag zou leggen. Het hoofd van de programmering belegde een vergadering. Ik maakte mijn punt duidelijk. Ik kon niet de beelden maken die ik wilde hebben, legde ik uit (alsof ik dat ooit eerder geprobeerd had), tenzij ik een veel kleinere, hanteerbaarder uitrusting gebruikte.

Uiteindelijk won ik met dit argument. Het hoofd van de filmafdeling legde zich neer bij deze beslissing, maar onder een voorwaarde. Televisie was in die tijd zwart-wit. De 16mm-film die we moesten gebruiken, mocht niet een zwart-witnegatieffilm zijn waarvan vervolgens positieve zwart-witbeelden gemaakt moesten worden, maar een kleurennegatieffilm. Een kleurenfilm was minder gevoelig dan veel zwart-witfilmmateriaal, maar de positieve zwart-witbeelden die ervan gemaakt werden, hadden een veel betere resolutie. Ik stemde hiermee in en was het ermee eens dat we alleen in uitzonderlijke omstandigheden zwart-witfilms zouden gebruiken, dat wil zeggen alleen als het licht extreem zwak was. E r was echter niet een cameraman bij de bbc die met een 16mm-camera wilde werken; die zou ik zelf moeten vinden. Ik deed wat navraag en hoorde dat een man van mijn leeftijd net terug was uit de Himalaya, waar hij de cameraman had geassisteerd bij het filmen van een expeditie die (tevergeefs) op zoek was geweest naar de Verschrikkelijke Sneeuwman. Hij heette Charles Lagus. We spraken af in een pub vlak bij de studio, waar de televisiemensen elkaar meestal troffen, en dronken een biertje. We lachten om dezelfde dingen. Het leek hem een leuke onderneming en na een tweede drankje zei hij dat hij mee zou gaan. Ook Jack had iemand gevonden, Alf Woods, een slimme en bedachtzame hoofdverzorger, die op dat moment het vogelhuis van de Zoo onder zijn hoede had. Hij zou gaan zorgen voor de dieren die gevangen werden.

Alf Woods (rechts) en Jack Lester voeren de jonge Picathartes
Alf Woods (rechts) en Jack Lester voeren de jonge Picathartes

En zo vertrokken wij in september 1954 met ons vieren naar Sierra Leone. N a een verblijf van een paar dagen in Freetown, de hoofdstad van het land, gingen we op weg naar het regenwoud. Charles en ik waren nog nooit op zo’n plek geweest. Het was er uitzonderlijk donker. Charles haalde enigszins mistroostig zijn lichtmeter tevoorschijn. ‘De enige manier om hier genoeg licht te hebben om in kleur te kunnen filmen,’ sprak hij misnoegd, ‘is door een paar bomen om te hakken.’ Dit was echt een tegenslag. Als we in het woud zouden gaan werken, zouden we het zwart-witmateriaal moeten gebruiken en daar hadden we maar heel weinig van meegenomen. Zouden we Jack misschien kunnen overhalen om, als hij iets gevangen had, het vrij te laten op een geschikte, zonnige open plek en het dan nog een keer te vangen? Jack was zo galant om daarmee in te stemmen. En Charles en ik zouden geen troepen tussen de takken slingerende apen filmen of in onze schuilplaats afwachten of een schichtige bongo zou opduiken uit het duister, maar ons beperken tot kleine beestjes die wij naar het licht mee zouden kunnen nemen: kameleons, schorpioenen, bidsprinkhanen, miljoenpoten.

Eerste beelden ooit

De Picathartes bleef ons hoofddoel. Jack had een kleine aquarel van het dier meegenomen, die een schilder had gemaakt van een museumexemplaar en overal waar we kwamen, liet hij het plaatje zien en vroeg hij de mensen of ze ooit zo’n beest waren tegengekomen. Iedereen keek er met stomme verbazing naar, maar uiteindelijk vonden we in een dorp een man die het dier herkende. Hij vertelde dat de vogel moddernesten bouwde, zo’n beetje zoals een zwaluw dat doet, alleen veel groter, en dat hij die tegen de wanden van grote, diep in het bos verscholen rotsen plakte. Toen we ze gevonden hadden, bleek dat ze eigenlijk niet meegenomen konden worden naar een lichtere plek. Ook probeerden wij niet om een paar bomen te vellen om de omstandigheden te verbeteren. In plaats daarvan gebruikten we onze kostbare, supergevoelige zwart-witfilm en slaagden er uiteindelijk in de eerste beelden te schieten die ooit van een levende Picathartes gymnocephalus waren gemaakt.

Het programma verscheen in december 1954 op televisie. Jack liet de dieren in de studio zien en ik had vanuit de controlekamer de regie over de camera’s en laste de stukken film in. Maar er gebeurde iets heel treurigs. De dag na de uitzending zakte Jack in elkaar en werd naar het ziekenhuis gebracht. De serie was natuurlijk live en dus moest de week erop iemand zijn plaats innemen. Het hoofd van de televisie raadde mij aan dat zelf te doen. ‘Jij hoort al bij de staf,’ zei hij, ‘dus hoeft er niet extra uitbetaald te worden.’ En zo deed ik de week erop mijn best Jack te vervangen en hield ik mij bezig met de dieren, terwijl een van de vrienden van mijn baas in de controlekamer de cameramannen aanstuurde.

Het Afrika dat wij toonden, was heel anders dan het Afrika dat Denis en zijn vrouw hadden laten zien. Leemwespen die hun verbazingwekkende, komvormige nesten bouwen, en rijen roofmieren die een schorpioen aanvallen, zijn kleiner dan de grote wilde dieren van Oost-Afrika, maar Charles had ze er met zijn razend knappe fotografie uitermate dramatisch uit laten zien en de serie trok een opmerkelijk groot publiek. Mijn bazen waren verrukt.

Ongeveer een maand nadat de serie was afgelopen, was Jack voldoende hersteld om uit het ziekenhuis te worden ontslagen. Wij overlegden samen en besloten een voorstel te doen voor een nieuwe serie, nu onze bazen nog heel goed wisten dat de eerste serie een groot succes was geweest. Dat deden we en we gingen – eigenlijk tot onze verbazing – in maart 1955, nog maar acht weken na de laatste aflevering van de West-Afrikaserie, weer op weg, dit keer naar Zuid-Amerika, naar Brits-Guiana, zoals het toen heette.

Maar vlak voor onze terugkeer stak Jacks ziekte de kop weer op. Hij moest direct terug naar Londen en naar het ziekenhuis. Weer moest ik Jacks rol op mij nemen en er kwam een andere hoofdverzorger van de Zoo over om voor de dieren te zorgen, die per schip naar Engeland werden gebracht. Het zou nog enige tijd duren voordat Jack zou zijn hersteld en ik presenteerde ook deze serie. Het was opnieuw een succes en we stelden onze derde reis voor.

Dit keer kwamen we uit op Indonesië, waar ons hoofddoel de komodovaraan zou zijn, de grootste hagedis ter wereld en die nog nooit op televisie te zien was geweest. Het was duidelijk dat Jack niet fit genoeg was voor de reis en hij drong erop aan dat we dit keer zonder hem gingen. Dat deden we. Hij overleed terwijl wij nog weg waren op de tragisch jonge leeftijd van zevenenveertig jaar.

Na onze reis naar Guiana schreef ik een verslag over onze ervaringen en ik bleef dat doen na alle reizen die jaarlijks volgden. Dit boek bevat de verslagen van de eerste drie reizen na Afrika, enigszins ingekort en bijgewerkt. De wereld is enorm veranderd sinds ze geschreven zijn. Brits- Guiana is nu onafhankelijk en heet officieel de Coöperatieve Republiek Guyana. De Rupununisavanne waar wij naartoe gingen op zoek naar de reuzenmiereneter en die wij zo wild en afgelegen vonden, beschikt nu over een vaste vliegverbinding en er lopen goede wegen naar de kust. Het beroemde Javaanse monument de Borobudur in Indonesië, dat toen op schilderachtige wijze aan het vervallen was, is helemaal afgebroken en herbouwd. Bali, voor ons alleen bereikbaar over zee en waar wij maar één ander Europees gezicht zagen, beschikt tegenwoordig over een vliegveld waar dagelijks gigantische vliegtuigen duizenden vakantiegangers droppen vanuit Australië en Europa. En Komodo, dat we in 1956 zo moeizaam konden bereiken, is tegenwoordig een toeristische trekpleister en er komen dagelijks groepen bezoekers om de varanen te bekijken.

Bali, voor ons alleen bereikbaar over zee en waar wij maar één ander Europees gezicht zagen, beschikt tegenwoordig over een vliegveld waar dagelijks gigantische vliegtuigen duizenden vakantiegangers droppen vanuit Australië en Europa.

David Attenborough en de zoektocht naar de witnekkaalkopkraai

En de televisie is uiteindelijk in kleur gaan uitzenden. In 2016 vond een archivaris bij het uitzoeken van de inhoud van een van de bbc-filmarchieven een paar roestige blikken met het etiket zoo quest – colour. Verrast maakte zij ze open en ontdekte rollen met de oorspronkelijke kleurennegatieffilms die tot op dat moment nog nooit door iemand, ook niet door mij, in kleur gezien waren. En zo werden ze ten slotte dan toch in kleur vertoond. Degenen die de films zagen, besloten dat de beelden nog zo levendig waren dat ze zeker uitgezonden moesten worden, ook al waren ze zestig jaar oud. Ik hoop dat het verhaal dat nu volgt eenzelfde soort reactie zal opleveren.

David Attenborough, mei 2017

Uit: De avonturen van een jonge bioloog van David Attenborough, ISBN: 978 90 00 36099 4, prijs 22,50 euro, uitgeverij Spectrum

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content