Hoe Fukushima de robotica veranderde

Robots in de landbouw, in fabrieken, in rust- en ziekenhuizen, winkels en restaurants? Terwijl de westerse mens die evolutie argwanend gadeslaat, bezocht Knack het land dat de robotisering omarmt als geen ander: Japan.

Ze staat met een wat peinzende blik in het laboratorium. In haar hoogdagen liep ze in modeshows, zong ze voor een publiek, was ze bedreven in lichte conversatie. ‘Ze is al enkele jaren gepensioneerd’, zegt Fumio Kanehiro van het National Institute of Advanced Industrial Science and Technology (AIST) in Tsukuba, Japan. We hebben het over een humanoïde – een robot met menselijke kenmerken – genaamd HRP-4C. Ze is 158 centimeter groot, heeft vrouwelijke vormen, halflang haar en ziet er een jaar of twintig uit.

Haar oudere broer, de HRP-2 Promet, is ook van de partij. De HRP-4C trekt de kaart van de bevalligheid, de Promet die van de behendigheid. Hij kan samen met een mens een plank dragen. Kan stappen in los zand en op hellende vlakken. Is regen- en bouwstofbestendig. Duw hem omver en hij krabbelt recht. Er is een filmpje waarin hij eenkaratetrap incasseert – en geen vin verroert. Door al dat ravotten is een van zijn knieën zwaar geschaafd, en een van de vleugeltjes aan zijn helmachtige hoofd hangt een beetje los. Vleugeltjes? ‘Dat is decoratie’, zegt Fumio Kanehiro. Het design van de Promet komt van Yutaka Izubuchi, een befaamde Japanse mangatekenaar.

Wat is eigenlijk het nut van robots met menselijke trekken? Zouden ze niet veelzijdiger zijn als ze bijvoorbeeld telescopische armen zouden hebben, of acht ogen rondom hun romp? Kanehiro: ‘Toch niet. Als een robot zich moet begeven in omgevingen op mensenmaat – met deuren, trappen, kranen, schakelaars – is het handiger als zijn bouwplan daarmee strookt. Mensen zullen hem ook gemakkelijker accepteren als hij menselijke trekken heeft.’

Vroeger waren robots vastgeschroefd op de industriële werkvloer, maar in Japan duiken ze ook meer en meer op in de dienstensector. Het land kampt met een verouderende bevolking en een laag geboortecijfer. Liever dan de beroepsbevolking aan te vullen met migranten, zet de overheid in op robots. Premier Shinzo Abe heeft opgeroepen om de robotisering ’te verspreiden naar alle uithoeken van de samenleving’. En dus moeten robots ook sociale vaardigheden krijgen. Dat plan stuit geenszins op verzet: robots zijn niet alleen ingebed in de Japanse cultuur, de bevolking is er zelfs emotioneel op betrokken.

Drukke kleuter

Het Henn-na Hotel bij Nagasaki, waar humanoïden de balie bemannen, was een van de eerste geschikte plekken om de door Abe bepleite robotisering aan te vatten. De naam vragen van een hotelgast of beknopte informatie geven: zo’n interactie is sterk geformatteerd en valt overzichtelijk te coderen. Dat de Japanse etiquette van zichzelf al sterk gestileerd is, helpt.

Al iets ambitieuzer was de introductie, met veel poeha, van de smalltalkrobot Pepper. Stap je in Japan een winkel van gsm-operator SoftBank binnen, dan bestaat de kans dat Pepper je aandacht trekt met zijn grote, knipperende ogen. Pepper ‘wil je blij maken’. Hij kan emoties van je gelaat aflezen en daarop reageren – dat is tenminste de bedoeling. Voorlopig heeft hij wat van een drukke kleuter, maar laten we ervan uitgaan dat de tetterende Pepper een voorafbeelding van grootsere dingen is.

Grootster is in elk geval de benadering van professor Hiroshi Ishiguro van de Universiteit van Osaka. De man werd bekend door de exacte robotkopie die hij van zichzelf bouwde: ooit hoopt hij die de wereld rond te kunnen sturen om te doceren, terwijl hijzelf thuis blijft. Al zijn onderzoek is erop gericht ons te laten wennen aan een toekomst waarin de omgang met kunstmensen vanzelfsprekend is. Het wetenschaps- en technologiemuseum Miraikan in Tokio toont enkele van Ishiguro’s uitvindingen. Kodomoroid bijvoorbeeld, een onvermoeibare nieuwslezeres die de klok rond de berichten voorleest waarmee ze constant gevoed wordt. Ook een gedenkwaardige activiteit in het museum: in een cabine jezelf robotisch ‘aankoppelen’, waarna je spraak en je hoofdgebaren worden overgenomen door een humanoïde die in een aanpalende salon zit.

Op Odaiba, een kunstmatig eiland in de Baai van Tokio, prijkt de reuzegrote robot Gundam. Lengte: 18 meter. Op gezette tijden komt hij tot leven en speurt met gloeiende ogen de skyline af. Gundam is niet de enige in zijn soort. Voor het station van Suginami zagen we een robotstandbeeld van een meter of drie, vormgegeven als hachiman (‘krijger-beschermgod’), met in het voetstuk een offerblok. Het verbeeldt hoe sterk het Japanse geloof is in de robot als beschermer van de mensheid. Niet in religieuze, maar in popculturele zin.

Hoe het zover is kunnen komen? Na de Tweede Wereldoorlog, en de atoombomaanvallen op Hiroshima en Nagasaki, moest Japan zichzelf opnieuw uitvinden. Hoopvol richtte het zijn blik op de technologie. De jeugd, dankzij haar onbezwaarde verleden, was het beste geplaatst om die fakkel aan te nemen. Dat was de maatschappelijke droom van het land: jongeren en technologie, samenspannend voor een betere toekomst.

Illustratief daarvoor zijn de vele verhalen over kleine jongetjes die machtige humanoïden commanderen of besturen. Manga’s (stripverhalen), anime (tekenfilms), tv-series en films wemelen van goedwillige robots als Mazinger Z, Giato Robo, Brave Raideen, en Tetsujin (Japans voor ‘ijzeren man’ – van hem staat in Kobe een kolossaal beeld van 50 ton). Of neem de Power Rangers, de tv-serie die in onze contreien populair werd dankzij de Californische remake, maar die op en top Japans is: kids en hun robots behoeden de wereld voor een terugval naar monsterlijke tijden. Alle Japanners die na de oorlog geboren zijn, hebben zulke scenario’s ingelepeld gekregen. Het is moeilijk om de bollebozen van het AIST in Tsukuba níét in het schijnsel van die krachtige mythologie te zien.

Steeplechase

Maar die mobiliserende mythe heeft aan kracht ingeboet. De kernramp van 11 maart 2011 in Fukushima heeft de humanoïden midscheeps geraakt. Een tsunami verwoestte die dag drie reactors van de Dai-ichi-centrale. Puinruimen was een voor mensen haast onmogelijke opgave: door de sterke straling was zelfs een eenvoudige verkenningstocht een dodelijke onderneming. Een kolfje naar de hand van robots, zou je denken. Maar geen enkel Japans model bleek voor die opdracht uitgerust. En dus werden Amerikaanse militaire robots ingevlogen die hun sporen hadden verdiend in de mijnenvelden van Afghanistan en Irak. Het was een vernedering voor het robotgekke land.

Daar kwam een publiek debat van. ‘Wat voor nut hebben robots die trompet kunnen spelen (Toyota), een balletje trappen (de door Honda ontwikkelde ASIMO) of bruidjurken showen (nog een kunstje van de HRP-4C)’, zo luidde de vraag, ‘wanneer de natie in gevaar is?’ Alle loffelijke verantwoording van zulke projecten ten spijt, had het onderzoek naar humanoïden altijd al een hoog boys and their toys-gehalte.

De kentering is merkbaar. In de tentoonstellingshal van het jaarlijkse congres van de Japanse roboticafederatie in Yamagata zien we de gebruikelijke leuke vondsten. De zakrobot RoBoHon, geflankeerd door twee hostessen, toont wat hij kan: olijk rondstappen, praten, tot smartphone metamorfoseren en met zijn ogen foto’s op een wit vlak projecteren. Maar we kruisen ook het pad van een sinistere spin. ‘Ze heeft drie wandelmodi’, legt Riichiro Tadakuma uit, de professor die het congres coördineert. Zelf is hij specialist in het raadselachtige vakgebied ‘omnidirectionele tandwielen’. ‘Deze spin kan zich voortbewegen op geaccidenteerd terrein en kan door nauwe buizen kruipen. Ideaal voor Fukushima, met andere woorden. Haar poten zijn tegelijk knijpers. Ziet u die stevige behuizing? Die is bestand tegen een stralingsomgeving, waarin de motor en de besturing met interferentie te kampen krijgen.’

Want inderdaad, de nucleaire catastrofe in Fukushima is nog niet onder controle, zes jaar na datum. Nog altijd is niet volledig in kaart gebracht waar het doorgesmolten radioactieve materiaal zich bevindt. Talloze robots hebben al de geest gegeven. Rijden ze zich niet vast in de brokstukken, dan speelt de straling hun wel parten. Dat fenomeen het hoofd bieden is nog wat anders dan een charmant catwalkloopje programmeren.

De voorbije jaren zijn de prioriteiten verschoven. Als onderzoekers fondsen willen voor hun robotprojecten, dan moeten de robots in kwestie inzetbaar zijn bij rampen. Aandacht gaat naar exemplaren met de vorm van vissen, kruipdieren of insecten, wezens die hun weg kunnen vinden op voor mensen ontoegankelijke plaatsen. ‘Ook tijdens de lezingen op het congres’, zegt Riichiro Kadakuma, ‘gaat het vaak over toepassingen voor onderhoudswerken, reparaties, observaties en metingen.’ Fukushima dwingt de sector om zijn relevantie te bewijzen.

Die relevantie werd al eens beproefd in 2015, in Pomona, Californië. Daar organiseerde het Defense Advanced Research Projects Agency (DARPA), een instituut van het Amerikaanse ministerie van Defensie, een internationale steeplechase voor robots. In een ‘lightversie’ van de situatie in Fukushima kregen robots allerlei menselijke taken: met een jeep rijden, een ladder beklimmen, een brandslang aansluiten, een kraan dichtdraaien enzovoort. Het beeldverslag (te bekijken door op YouTube te zoeken naar ‘DARPA Robotics Challenge’) hou je alleen uit als je de afspeelsnelheid verdubbelt – zo traag zijn de machines. De regen-, stof- en karatetrapbestendige HRP-2 Promet van Fumio Kanehiro bereikte wel de finale, maar viel om en zou niet meer rechtkrabbelen. ‘Foutje in de draadloze communicatie’, verdedigt de maker zijn schepping.

Robot vs. Godzilla

Op de campus van het Chiba Institute of Technology, in de schaduw van de Tokyo Skytree, met zijn 634 meter het hoogste bouwwerk van Japan, staat een proefopstelling met traptreden die naar nergens lijken te leiden. Aan de voet staat de reddingsrobot Quince. Hij is allesbehalve een humanoïde; met een beetje verbeelding kun je er een hond in zien: hij heeft vier poten en een kop (met een camera). Maar hij kan ook gaan liggen en zich op zijn rupswielen voortbewegen. ‘Hier, probeer hem naar eens uit’, zegt een medewerkster. ‘Stuur hem maar de trappen op. Hij kan een hellingsgraad tot 60 procent aan.’ De afstandsbediening heeft de herkenbare vorm van een PlayStation-controller.

Quince was de eerste Japanse robot die met succes in een van de Fukushima-centrales werd gestuurd. Hij is klein en wendbaar, en slaagde erin langs inge- storte traphallen naar boven te klimmen, foto’s te nemen en te versturen, en onderweg sensors te plaatsen. Ook het Chiba Institute heeft zijn generaties humanoïden gehad. Ze waren telgen van het zogenoemde ‘morph’-project. Die zien er cool uit en waren dat naar verluidt ook: ‘Metalen atleten op zoek naar extreme functionaliteit’, zo luidt de typering die we op een tekstbordje lezen. Maar de morphs staan nu in een glazen kast, terwijl Quince de weg naar de toekomst baant.

Net zoals het Japanse robotoptimisme zich weerspiegelt in de populaire cultuur, vind je daarin ook sporen van Japans getroebleerde relatie met kernenergie. In Sayonara,een film van Koji Fukada uit 2015, wacht een zieke jonge vrouw op haar dood na een nucleaire ramp. Haar steun en toeverlaat is de Geminoid-F, een door Hiroshi Ishiguro ontworpen gezelschapsrobot die, eigenaardig genoeg, in een rolstoel zit – een commentaar op de niet-inzetbaarheid van humanoïden bij rampspoed?

Maar er is nog een heftiger fictief symbool van nucleair onbehagen, innig verbonden met de Japanse ziel: Godzilla. Dat monster, uit zijn sluimer gewekt door een onderzeese kernproef, heeft sinds 1954 in talloze films Japanse steden tot gruis herleid. Geïnspireerd door de kernramp van Fukushima kwam vorig jaar een nieuwe, hyperrealistische versie in de zalen, Shin Gojira, die prompt een doorslaand succes werd. Godzilla is het zinnebeeld van de Japanse angst voor kernwapens en kernenergie.

En zo kan het gebeuren dat je door Shinjuku loopt, een van de speciale wijken van Tokio, na een spectaculair robotcarnaval in het Robot Restaurant, en plots een replica van Godzilla levensgroot voor je opdoemt, met zijn klauw op een gebouw. Robot versus Godzilla, de symboliek is raak. De hete adem van Godzilla in hun nek: dat was net wat de Japanse ontwikkelaars van robotica nodig hadden. Het noopte hen tot een realistischer koers. Weg van de droomwereld, terug naar de werkelijkheid.

Zijn de humanoïden gedoemd om weg te kwijnen? Nee, daarvoor is hun potentieel te groot. In de dienstensector, zoals gezegd. Of als er een connectie met mensen moet worden gemaakt. Maar ook in de industrie. Het AIST sloot vorig jaar een deal af met Airbus: tegen 2020 zal het instituut de HRP Promet klaarstomen om schouder aan schouder met mensen te werken in de fabrieken van de Europese vliegtuigbouwer. Als humanoïden hun voortbestaan willen verzekeren, zullen ze zich ook op zulke terreinen moeten waarmaken.

Door FILIP HUYSEGEMS

Liever dan de beroepsbevolking aan te vullen met migranten, zet de Japanse overheid in op robots.

Dat Amerikaanse robots puin moesten komen ruimen in de Dai-ichi-centrale, was een vernedering voor Japan.

Godzilla is het zinnebeeld van de Japanse angst voor kernwapens en kernenergie. Hij vuurt de ontwikkelaars van robotica aan.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content