Staking 13 februari: hebben de vakbonden een punt?

© BelgaImage
Ewald Pironet

De vakbonden betogen voor meer loonopslag en koopkracht. Terecht?

‘Zoals het voor de vakbonden nooit genoeg is, is het voor de werkgevers ook nooit genoeg.’ Oud-minister van Financiën Johan Van Overtveldt (N-VA) schetste het afgelopen weekend bondig de patstelling bij het loonoverleg. Voor dit en volgend jaar mag het loon volgens berekeningen van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven 0,8 procent stijgen, boven op de index, want de lonen worden bij ons automatisch aangepast als het leven duurder wordt. De vakbonden vinden dat te weinig en verlieten het loonoverleg. Op een moment dat de economie tussen de 1 en de 1,5 procent groeit, is 0,8 procent over twee jaar zeer weinig. Dat kan alleen maar betekenen dat bedrijven en aandeelhouders meer profiteren van het feit dat de koek wat groter wordt. Als zelfs een commentator in de zakenkrant De Tijd een loonsverhoging van 0,8 procent ‘ridicuul’ noemt, hoeft niemand verbaasd te zijn dat de vakbonden op straat komen voor meer opslag.

De koopkracht nam bij ons meer toe dan in andere Europese landen.

De vakbonden protesteren niet alleen tegen de zeer beperkte loonstijging, maar ook voor meer koopkracht. Het gaat hen niet alleen over wat een werknemer verdient, maar ook wat hij daarmee kan kopen. De regering-Michel wijst er graag op dat de koopkracht van de bevolking dit jaar zal toenemen, vooral dankzij de taxshift. De vakbonden wijzen op hun beurt naar de indexsprong waartoe de regering-Michel besliste, waarbij een aanpassing van de lonen aan de stijgende levensduurte werd overgeslagen. En het hogere loon dat de werknemers dankzij de taxshift ontvangen, ‘verdwijnt door de hogere btw en accijnzen, en het feit dat water, elektriciteit en openbaar vervoer duurder zijn geworden’, aldus ACV-voorzitter Marc Leemans. De christelijke vakbond heeft zich de voorbije jaren ontpopt tot een van de felste criticasters van de regering-Michel en van regeringspartij CD&V, die met Kris Peeters de minister van Werk, Economie en Consumentenzaken levert.

In hun strijd voor meer koopkracht ontmoeten de vakbonden de protestbeweging van de gele hesjes. Maar hoe is het gesteld met onze koopkracht? Econoom Philippe Defeyt berekende dat het gemiddelde beschikbare inkomen tussen 1998 en 2018 sneller steeg dan de prijzen. De Belg won dus aan koopkracht, ‘gemiddeld met 16 procent’, aldus Defeyt. Cruciaal is het woord ‘gemiddeld’, want die stijging geldt niet voor elke Belg. Vooral de laagste inkomens zagen hun koopkracht veel minder stijgen, omdat zij tot 80 procent van hun inkomen besteden aan huur, energie en voeding. En laat nu net een hele reeks van die basisproducten de voorbije twintig jaar zeer sterk in prijs gestegen zijn: water plus 120 procent, elektriciteit plus 97 procent, vloeibare brandstof plus 232 procent. Al met al nam de koopkracht bij ons meer toe dan bijvoorbeeld in Duitsland en andere Europese landen, maar de armen konden er veel minder van genieten.

De belastingvermindering en de daling van sociale bijdragen waren vooral gunstig voor mensen met een baan.

En tijdens de regering-Michel? De Leuvense economen André Decoster en Toon Vanheukelom becijferden dat het beschikbare inkomen dankzij beleidsmaatregelen op het vlak van belastingen en uitkeringen tussen 2014 en 2020 gemiddeld toeneemt met 112 euro per maand (of 3,3 procent). Ook hier is ‘gemiddeld’ belangrijk, want de 10 procent armsten zien hun beschikbaar inkomen maar met 3 euro per maand (plus 0,2 procent) groeien, de 10 procent rijksten met 179 euro (plus 2,9 procent). Het is de middenklasse die haar beschikbare inkomen het meest ziet stijgen, met zo’n 4 procent.

Dat het beleid van de regering-Michel vooral de middenklasse en de rijken ten goede komt, is niet zo verwonderlijk: de belastingvermindering en de daling van sociale bijdragen waren vooral gunstig voor mensen met een baan. Niet-actieven, zoals gepensioneerden en werklozen, konden er minder van profiteren maar moeten toch de hogere btw en accijnzen betalen. Blijft wel dat een reële loonstijging van 0,8 procent over twee jaar erg pinnig is, en dat de laagste pensioenen, ziekte- en werkloosheidsuitkeringen een stuk hoger moeten.

Bij dit alles wordt om drie fundamentele kwesties heen gefietst. Eén: in een verscheiden economie als de onze is het onzinnig om de maximale loonstijging nog altijd nationaal vast te leggen. Twee: de spanning tussen het bruto- en het nettoloon is te groot, de personenbelasting moet worden hervormd zodat de werknemer netto meer mee naar huis neemt. En drie: wat is de rol van vakbonden en werkgeversorganisaties bij de loonvorming, want ‘zoals het voor de vakbonden nooit genoeg is, is het voor de werkgevers ook nooit genoeg’. Aan de armen, zieken, migranten, gepensioneerden en zwakkeren in onze samenleving denkt geen van beide.

Dit artikel verschijnt woensdag 13 februari in Knack.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content