‘Vrouwen hoeven in het Nederlands taalgebruik niet extra zichtbaar gemaakt te worden’

Toen Angela Merkel in 2005 bondskanselier werd, werd meteen (en voor het eerst) de vrouwelijke vorm 'Bundeskanzlerin' ingevoerd. © BelgaImage
Vrije Tribune
Vrije Tribune Hier geven we een forum aan organisaties, columnisten en gastbloggers

Professor Duitse grammatica Tanja Mortelmans staat voor de Universiteit van Vlaanderen stil bij het onderscheid tussen genus (woordgeslacht) en sekse (biologisch geslacht), en vraagt aandacht voor ‘genderfair taalgebruik’.

Het thema ‘genderfair taalgebruik’ beroert de Duitse publieke opinie en politiek veel sterker dan in het Nederlandse taalgebied. Zo trekt de 80-jarige feministe Marlies Krämer in 2018 naar het federaal grondwettelijk hof (of Bundesverfassungsgericht) om gedaan te krijgen dat Duitse banken haar in hun formulieren niet meer met Kunde (‘klant’) of Sparer (‘spaarder’) zouden aanspreken maar wel met (het expliciet vrouwelijke) Kundin of Sparerin (ze verliest deze zaak). In 2013 komt de universiteit van Leipzig in een storm terecht wanneer door verschillende media (verkeerdelijk) wordt bericht dat het universiteitsbestuur de ‘vrouwelijke’ vorm bij persoonsnamen verplicht heeft gemaakt, zodat ook mannelijke proffen voortaan met ‘Guten Tag, Herr Professorin’ zullen moeten worden begroet.

Vrouwen hoeven in het Nederlands taalgebruik niet extra zichtbaar gemaakt te worden.

De berichtgeving klopt niet: enkel in de statuten van de universiteit wordt inderdaad de vrouwelijke vorm als generieke ‘neutrale’ vorm gebruikt – als tegengewicht voor het veel frequentere ‘normale’ gebruik van de mannelijke vorm in dit soort teksten. In de praktijk blijft de aangesproken mannelijke professor uiteraard de ‘Herr Professor’.

Nog een voorbeeld: de Duitse regering heeft vanaf januari 2019 de expliciete verwijzing naar een derde geslacht (met behulp van een “D” die voor ‘divers’ staat) verplicht gemaakt in vacature-advertenties. Of nog: recent protesteren gerenommeerde (vrouwelijke) taalkundigen als Gabriele Diewald of Damaris Nübling in verschillende media tegen het gebruik van het zogenoemde generische Maskulinum, i.e. het neutrale gebruik van ‘grammaticaal’ mannelijke persoonsnamen (der Student) om naar mannen en vrouwen te verwijzen, omdat dit vrouwen ‘onzichtbaar’ zou maken. Ook de (rechtspopulistische) AfD zet genderfair taalgebruik op de publieke agenda – en maakt het – uiteraard, zou ik bijna zeggen – belachelijk: men spreekt van ‘Genderwahn(sinn)’.

Waarom lijkt dit thema de feministische krachten in Vlaanderen en Nederland veel minder te beroeren dan in het Duitstalige taalgebied? Geen weldenkend mens lijkt er immers voor te ijveren dat voorzitter Meryem Almaci consequent ‘Groen-voorzitster’ zou worden genoemd (het gebeurt wel, maar ze wordt vaker ‘voorzitter van Groen’ genoemd dan ‘voorzitster van Groen’, leert Google), minister Maggie de Block is minister en geen euh – ministra, ministerin of ministeres. Het is veelzeggend dat de vrouwelijke variant in het Nederlands niet eens lijkt te bestaan, ondanks het feit dat we ondertussen toch al een beetje aan vrouwelijke ministers gewend zijn. Ter vergelijking: toen Angela Merkel in 2005 bondskanselier werd, werd meteen de vrouwelijke vorm Bundeskanzlerin ingevoerd (haar officiële webpagina is overigens www.bundeskanzlerin.de; wie de mannelijke vorm intikt, wordt hiernaar omgeleid).

De taalkunde kan bovenstaande vraag eigenlijk met gemak beantwoorden: vrouwen hoeven in het Nederlands niet extra zichtbaar gemaakt te worden, omdat vele persoonsnamen inherent neutraal zijn, waarmee ik bedoel dat ze niet met een mannelijk genus worden geassocieerd. Dat is in het Duits anders: zelfstandige naamwoorden krijgen er een mannelijke vorm van het lidwoord (der Minister, ein Minister), die duidelijk verschilt van de vrouwelijke vorm (die Ministerin, eine Ministerin). Datzelfde geldt voor alle voornaamwoorden (Er ist ein Minister / Sie ist eine Ministerin), de vervoeging van bijvoeglijke naamwoorden enz.: er wordt in de verbuiging van Duitse naamwoorden consequent een formeel zichtbaar onderscheid gemaakt tussen grammaticaal mannelijke en grammaticaal vrouwelijke naamwoorden zodat sprekers van het Duits voor dat genus (en meer bepaald: het onderscheid tussen genus mannelijk en genus vrouwelijk) een bepaalde gevoeligheid aan de dag moeten leggen.

Dat is in het Nederlands meestal niet het geval: de/een man, de/een vrouw, de/een minister. Het gebruik van de vrouwelijke vorm is dus in het Nederlands veel minder een ideologische keuze dan in het Duits of in het Frans (waar ook een grammaticaal onderscheid wordt gemaakt tussen een genus mannelijk en een genus vrouwelijk). Het is niet toevallig dat er ook een Frankrijk recentelijk een publieke strijd is losgebarsten tussen voor- en tegenstanders van de ‘écriture inclusive’, waarbij vrouwelijke vormen volgens de tegenstanders (waaronder de conservatieve Académie Française) worden opgelegd ’tegen het taalsysteem in’.

Het expliciete gebruik van vrouwelijke vormen wordt dus in het Nederlandse taalgebied veel minder op de publieke agenda gezet, omdat ons taalsysteem anders in elkaar zit.

Is er dan een automatische link tussen genus (woordgeslacht) en sekse (biologisch geslacht), mogen de twee worden gelijkgeschakeld? Het antwoord is heel duidelijk neen – beide categorieën zijn wezenlijk verschillend. Alleen: wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat sprekers van genustalen met een duidelijk grammaticaal onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke persoonsnamen dat verschil ook doortrekken naar de conceptualisatie van de personen waarnaar met die woorden verwezen wordt: bij het Duitse woord Musiker (genus mannelijk; der Musiker) denken sprekers van het Duits méér aan mannen dan wanneer sprekers van het Engels (een taal waarin genus nauwelijks expliciet gemarkeerd wordt) het woord musician (the/a musician) horen. Taal heeft dus een bepaalde invloed op de perceptie, op ons denken, jawel…

Het expliciete gebruik van vrouwelijke vormen wordt dus in het Nederlandse taalgebied veel minder op de publieke agenda gezet, omdat ons taalsysteem anders in elkaar zit. Het heeft geen zin om met door het Duits of Frans geïnspireerde eisen de Nederlandse taalsituatie te lijf te gaan, en het gebeurt dus (gelukkig) ook niet.

Is dit dan een pleidooi om het hele genderfaire discours voor het Nederlands in de vuilbak te kieperen? Uiteraard niet. Waar we in ons taalgebied zeker nog een tandje kunnen bijsteken, is in de talige omgang met transsexuelen en genderfluïde personen, bijvoorbeeld – omdat we nog steeds gewend zijn om in binaire categorieën te denken, te praten en te schrijven. En waar we zeker nog een tandje kunnen bijsteken: in de praktijk, als het erom gaat om “niet-mannen” politieke en bestuurlijke functies te laten opnemen, bijvoorbeeld, of om mannen op ouderschapsverlof te sturen. Maar dat is een heel ander verhaal.

Tanja Mortelmans is professor Duitse grammatica. Aan de Universiteit Antwerpen kreeg ze de kans om haar te specialiseren in grammatica en grammaticalisering, modaliteit, evidentialiteit, gender.

Partner Content