Stijn Baert

‘Werkende mensen moeten meer in de watten gelegd worden’

Stijn Baert Professor arbeidseconomie aan de Universiteit Gent en Universiteit Antwerpen

Professor arbeidseconomie Stijn Baert reageert op professor Wim Van Lancker die in een interview met Knack stelt dat er ‘nu al een groot financieel verschil tussen werken en werkloosheid’ bestaat. Volgens professor Stijn Baert mag dat verschil groter worden om het aantal werklozen en inactieven te doen afnemen en bestaat er een eenvoudig recept voor: ‘Ervoor zorgen dat werken meer loont.’

30,7 procent. Dat is het percentage Belgen tussen de 20 en 64 jaar dat niet aan het werk was in het eerste kwartaal van 2018. Meer dan 3 op de 10 dus. In Wallonië en Brussel is de 40 procent zelfs in zicht.

Deze cijfers zullen u mogelijk verrassen. Is onze werkloosheidsgraad thans niet slechts een aantal procenten? Dat klopt. Maar onze werklozen vormen, zoals ik een aantal maanden geleden in Knack uitlegde, slechts het topje van de ijsschots der niet-werkenden in ons land. Een veel grotere massa zit onder water: de massa inactieven in ons land. Inactieven hebben, net zoals werklozen, geen baan, maar zijn er ook niet naar op zoek. En het is deze groep van inactieven waar ons land – en ook Vlaanderen – zich ten negatieve onderscheidt van andere landen en regio’s. Meer dan een kwart van onze 20- tot 64-jarigen heeft geen baan en zoekt er ook geen.

'Werkende mensen moeten meer in de watten gelegd worden'
© Stijn Baert

Smeltende ijsschots

De uitdaging is duidelijk. Om de welvaart van ons land en onze regio veilig te stellen – en de pensioenen betaalbaar te houden – moeten we de ijsschots van werklozen en inactieven dringend aan het smelten krijgen. En, geloof me of niet, maar het recept om dat te doen is vrij eenvoudig. Ervoor zorgen dat werken meer loont. Als het water rondom de ijsschots maar warm genoeg is, dan is de kans op smelten groot.

In dat opzicht was ik enigszins verbaasd door een passage in het interview dat collega Wim Van Lancker deze week in Knack gaf – overigens een uitstekend interview, want niet alleen vergezeld van cartoons van Zaza, maar ook evenwichtig en onderbouwd. De stelling van professor Van Lancker is dat het financiële verschil tussen werkenden enerzijds en werkzoekenden en inactieven in ons land al meer dan groot genoeg is. Wie werkloos wordt, blijkt terug te vallen op een inkomen dat ongeveer 64% is van het laatste loon, een percentage dat nadien met de snelheid van een 38-jarige libero afneemt. Om mensen uit de armoede te houden, mag die ‘vervangingsratio’ niet lager volgens Van Lancker.

Ik ben het met hem eens dat die vervangingsratio in het begin van de werkloosheid best iets hoger mag, zodat mensen de ruimte hebben om een duurzame baan te vinden. (Haast) niemand kiest ervoor om werkloos te worden en door mensen in een baan onder hun niveau te duwen, winnen we als maatschappij noch op korte noch op lange termijn. Maar na die eerste maanden mogen de uitkeringen wat mij betreft sneller dalen zodat werklozen meer geprikkeld worden om hun poule aan vacatures die zij overwegen te verbreden – u kent mijn enthousiasme omtrent de versnelde degressiviteit in de uitkeringen die de regering-Michel overeenkwam mogelijk al.

Inactiviteitsval

Het is belangrijk om te duiden dat de 64% vervangingsratio waar collega van Lancker aan refereert niet het volledige plaatje is. Jazeker, werkzaamheid zorgt voor een hoger inkomen dan werkloosheid of inactiviteit. Maar daar staan ook hogere kosten tegenover. Wie werkt heeft typisch meer uitgaven door mobiliteit, kledij en kinderopvang. Zeker voor laagopgeleiden (die typisch een lager loon hebben) kan zodoende op het einde van de maand het financiële voordeel van uit werken gaan beperkter zijn dat wat men zou denken op basis van die 64% vervangingsratio. In economische termen spreekt men hier vaak over de ‘werkloosheidsval’ of ‘inactiviteitsval’.

Werkende mensen moeten meer in de watten gelegd worden.

Dat moet veranderen. Werken moet, ook voor laagopgeleiden, veel meer opleveren in vergelijking met niet werken. Vanzelfsprekend zijn er groepen van niet-werkenden waar we extra zorg moeten voor dragen, zoals ernstig zieken en degenen die pas werkloos zijn. Maar in vergelijking met alle andere groepen mag – nee, moet – het voor werkenden echt wel wat meer zijn.

Werkenden in de watten

Hoe kunnen we werkenden meer in de watten leggen? Ten eerste denk ik aan verdere verlagingen van de belastingen op arbeid (met eventueel een verschuiving naar consumptie of vermogen), specifiek voor de laagste lonen. De taxshift was het grove werk inzake de renovatie van ons fiscaal systeem, verdere gerichte lastenverlagingen moeten zorgen voor de afwerking.

Ten tweede moet werken ook meer lonen in de pensioenopbouw van de Belgen. Elke gewerkte dag moet meer opleveren dan een niet-gewerkte dag. Ook – en eigenlijk zeker – wanneer men de 50 jaar voorbij is.

Ten derde vind ik dat kinderopvang, veel meer dan nu, moet uitgebouwd worden vanuit een arbeidsmarktperspectief. Willen jonge ouders hun gezinsleven met hun professionele ambities combineren, dan hebben zij nood aan kinderopvang die én beter toegankelijk is (er is nood aan meer kinderopvang) én flexibeler is (openings- en sluitingsuren moeten weer afgestemd geraken op het werkritme van de ouders). Bovendien vind ik gezinnen met twee werkende ouders te allen tijde voorrang moeten krijgen bij het invullen van nieuwe plaatsen. Kinderzorg mag wat mij betreft na de verkiezingen van 2019 dan ook in de portefeuille van de Minister van werk in plaats van die van welzijn.

Schepen van werk én sociale zaken

Die maatregelen moeten werken dus aantrekkelijker maken en (langdurig) werklozen en inactieven verleiden tot een terugkeer naar de arbeidsmarkt. Zij verdienen daarbij vanzelfsprekend de best mogelijke begeleiding. Dat brengt me bij de politieke actualiteit. Wat de activering van inactieven betreft, is er een belangrijke rol weggelegd voor het gemeentelijke niveau.

Artikel 60 van de OCMW-wetgeving geeft OCMW’s nu al de opdracht al het nodige te doen om een betrekking te vinden voor leefloners. Het succes is nogal wisselend. Een mogelijke verklaring voor deze problematiek is dat het OCMW-voorzitterschap in onze gemeenten typisch niet bij de Schepen van werk zit. Daarbij zit het in onze traditie dat beleidsmakers bevoegd voor werk zich typisch richten op de activering van werklozen, terwijl een OCMW-voorzitter annex Schepen van sociale zaken zich het welzijn van inactieven aantrekt. Ik denk dat dat na de komende gemeenteraadsverkiezingen anders moet. Ik denk dat werk en sociale zaken per 1 januari 2019 zoveel mogelijk in dezelfde portefeuille moeten landen. Zo kan tot een betere integratie van de beleidsplannen inzake armoedebestrijding enerzijds en werk anderzijds gekomen worden.

Een Schepen van sociale zaken én werk kan de klassieke stelling dat werk de beste sociale bescherming is een echte inhoud geven. Welke kandidaat-gemeenteraadsleden zien het zitten?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content