Beestenboel: driekwart van de wilde konijnen wordt binnen de drie maanden opgegeten

© Getty Images/iStockphoto

Het wilde konijn gaf als gevolg van domesticatie een (klein) deel van zijn hersenen op.

De grote Charles Darwin, de man van de evolutietheorie, had een geweldig observatievermogen, waardoor hij geregeld in één zinnetje belangwekkende biologische verschijnselen kon vatten. Zo schreef hij in zijn meesterwerk On the Origin of Species dat ‘geen enkel dier moeilijker tam te maken is dan een jong wild konijn, maar omzeggens geen enkel dier tammer is dan een jong tam konijn’.

Dat wilde konijnen niet gemakkelijk tam te maken zijn, is begrijpelijk. Ze zijn van nature uit doodsbang. Ze staan op het menu van zowat alles wat tanden en/of klauwen heeft. Het moet geen leven zijn, constant op je hoede moeten blijven voor de vele belagers van je welzijn. Het is niet te verwonderen dat konijnen vooral ’s nachts actief zijn en zich overdag schuilhouden in holen in de grond.

Domesticatie heeft ertoe geleid dat konijnen hun vluchtreflex zo goed als volledig hebben opgegeven

Konijnen lijken wel gemaakt om een grote biodiversiteit in stand te houden, door het voedsel dat ze verschaffen aan soorten als wezel, vos, uil en buizerd. En aan de mens, natuurlijk. Ze hebben gelukkig een groot voortplantingsvermogen: een vrouwtje kan elk jaar vier tot zes keer gemiddeld vijf jongen grootbrengen. Driekwart daarvan wordt weliswaar binnen de drie maanden opgegeten – dat is de biodiversiteitsbevorderende factor. Een konijn wordt gemiddeld amper twee jaar oud.

Desondanks – of misschien net als gevolg van hun kwetsbaarheid – zijn konijnen zeer aanpassingsvaardig. Ze spelen gemakkelijk in op nieuwe leefomstandigheden. In het vakblad BMC Ecology verscheen een studie die uitlegde dat er een groot verschil is tussen het gedrag van konijnen op het platteland en dat van dieren die een stad (zoals het Duitse Frankfurt) gekoloniseerd hebben.

Konijnen gebruiken keutelhoopjes en latrines (plekken waar ze geregeld urineren) om een territorium af te bakenen en informatie met soortgenoten uit te wisselen. Zo weten ze, zelfs zonder dat ze elkaar ontmoeten, wie er allemaal in hun omgeving rondhangt.

Nu is gebleken dat konijnen op het platteland meer latrines dicht bij hun gangenstelsel hebben en minder op de rand van hun territorium dan in een stad. Dat komt omdat ze in een stad hun sociale gedrag aanpassen: er zijn veel meer kleine gangen bewoond door enkele konijnen, terwijl er op het platteland doorgaans grotere gangenstelsels met groepen van enkele tientallen dieren zijn. De omstandigheden in een stad laten konijnen toe (of dwingen ze om) zich in kleine groepjes te verspreiden, wat gevolgen heeft voor hun communicatie. In een stad wordt er meer tussen groepjes gecommuniceerd, op het platteland meer in een groep. Steden zijn alvast voor konijnen niet bevorderlijk voor grote familieverbanden.

Een studie in Proceedings of the National Academy of Sciences heeft opvallende verschillen blootgelegd in de hersenwerking van wilde versus tamme konijnen. Domesticatie heeft er, zoals Darwin al had opgemerkt, toe geleid dat konijnen hun vluchtreflex zo goed als volledig hebben opgegeven. Daardoor hebben tamme konijnen verhoudingsgewijs minder hersenen dan wilde – verlies van hersenvolume is een klassiek gevolg van domesticatie. Er zijn ook verschillen in de relatieve grootte van hersenzones die in verband staan met angstreacties. Voorts is de structuur van de hersenen van tamme konijnen zo veranderd dat ze minder snel informatie verwerken. Zelfs hun hersenen zijn in de handen van de mens – figuurlijk – ’tammer’ geworden.

Partner Content