Hoe twee Amerikanen decennia geleden de basis legden voor de belangrijkste discussie van onze tijd

© iStock

Over veertig jaar zal de wereldbevolking de tien miljard bereiken. Dit gegeven legt volgens auteur Charles C. Mann twee radicaal verschillende typen mensen bloot – de profeten (die geloven dat we zuiniger met het milieu moeten omgaan) en de tovenaars (die geloven in vooruitgang en het verleggen van onze grenzen). Knack biedt u het voorwoord van zijn boek De Tovenaar en de Profeet aan, waarin u kennis kan maken met de twee Amerikanen die decennia geleden de basis legden voor de belangrijkste discussie van onze tijd.

Alle ouders herinneren zich het moment dat ze hun kinderen voor het eerst vasthielden – hoe het gerimpelde gezichtje, een heel nieuw mens, uit het ziekenhuisdekentje tevoorschijn kwam. Ik stak mijn handen uit en nam mijn dochtertje in mijn armen. Ik was overweldigd en nauwelijks tot denken in staat.

Na de bevalling dwaalde ik een poosje buiten rond, zodat moeder en kind konden rusten. Er lag ijs op de stoep en er viel een kille motregen. Toen ik de straat op liep, stond me opeens iets voor ogen: als mijn dochter zo oud is als ik nu, lopen er op aarde bijna tien miljard mensen rond.

Ik wens mijn kinderen als volwassenen een aangenaam leven toe. Maar daar, op de parkeerplaats van het ziekenhuis, leek dat opeens weinig aannemelijk.

Even stond ik stokstijf stil. Ik wens mijn kinderen als volwassenen een aangenaam leven toe. Maar daar, op de parkeerplaats van het ziekenhuis, leek dat opeens weinig aannemelijk. Tien miljard monden, dacht ik. Hou kun je die ooit voeden? Twintig miljard voeten – hoe schoei je die? Tien miljard lijven – waar laat je die? Is de wereld groot genoeg, rijk genoeg, om al die mensen te laten floreren? Heb ik mijn kinderen niet in een tijdperk van alomvattend verval gezet?

Toen ik als journalist begon, zag ik mijzelf, heel romantisch, als ooggetuige van de geschiedenis. Ik wilde de belangrijke gebeurtenissen van mijn tijd vastleggen. Pas toen ik aan de slag ging, kwam de vanzelfsprekende vraag bij me op: wat zíjn die belangrijke gebeurtenissen? Mijn eerste artikel, weinig meer dan het bijschrift bij een foto van een akelig auto-ongeluk, ging daar in elk geval niet over. Maar waar herken je ze aan? Wat zullen historici over honderden jaren als de meest betekenisvolle ontwikkelingen van vandaag beschouwen?

Lange tijd geloofde ik dat het om ‘wetenschappelijke en technologische ontdekkingen’ zou gaan. Ik wilde meer weten over het genezen van kwalen, het toenemende vermogen van computers, de ontrafeling van de mysteries van materie en energie. Maar later leek me dat het niet zozeer ging om de nieuwste inzichten, als wel om wat die mogelijk maakten. In de jaren zeventig, toen ik op de middelbare school zat, leed ongeveer één op de vier mensen ter wereld honger – ‘ondervoeding’ was de voorkeursaanduiding van de Verenigde Naties. Inmiddels is dat volgens de VN één op de tien.* In die vier decennia is de gemiddelde levensverwachting wereldwijd met meer dan élf jaar gestegen, waarbij die toename grotendeels in armere streken plaatsvond. Honderden miljoenen mensen in Azië, Latijns-Amerika en Afrika hebben zich uit armoede opgewerkt naar iets wat lijkt op een middenklassebestaan. In de annalen van de mensheid heeft zo’n welzijnsgroei zich nooit eerder voorgedaan. Het is de meest opmerkelijke prestatie van onze generatie en die voor ons.

Die toename is niet eerlijk verdeeld; vele miljoenen zijn niet echt welvarend, en miljoenen meer gaat het slecht. Niettemin is de welvaartstoename op wereldschaal – de schaal van die tien miljard – ontegenzeglijk. De arbeider in Pennsylvania en de boer in Pakistan mogen het beiden zwaar hebben, en ze zijn wellicht beiden ontevreden, maar naar de maatstaven van voorheen gaat het beiden voor de wind.

De wereld heeft nu zo’n 7,3 miljard inwoners. De meeste demografen menen dat de wereldbevolking rond 2050 de tien miljard, of net wat minder, zal bereiken. Tegen die tijd is de groei er waarschijnlijk wel zowat uit – als soort zitten we dan rond ons ‘vervangingsniveau’ en krijgt elk stel gemiddeld net genoeg kinderen om het totale aantal op peil te houden. Al die tijd, zo zeggen economen, zal de ontwikkeling wereldwijd blijven toenemen, hoe ongelijkmatig verdeeld en traag ook. Dat zou betekenen dat als mijn dochter zo oud is als ik nu, een aanzienlijk percentage van de tien miljard wereldbewoners tot de middenklasse behoort. Banen, huizen, auto’s, luxueuze elektronica, een extraatje van tijd tot tijd – dat is het wensenpakket van de welvarende massa. (En waarom niet?) En hoewel de geschiedenis leert dat verreweg de meeste van deze mannen en vrouwen het wel zullen redden, valt de taak die onze kinderen wacht nauwelijks te onderschatten. Een paar miljard banen. Een paar miljard huizen. Een paar miljard auto’s. En vele, vele miljarden extraatjes.

Kunnen we in dit alles voorzien zonder al te veel schade elders?

Kunnen we daarin voorzien? Dat is maar een deel van de vraag. De vraag in zijn geheel luidt: Kunnen we in dit alles voorzien zonder al te veel schade elders?

Terwijl mijn kinderen opgroeiden, gebruikte ik mijn journalistieke opdrachten om zo nu en dan te praten met deskundigen in Europa, Azië en Noord- en Zuid-Amerika. En in de loop van de jaren, na meer en meer gesprekken, zag ik dat de reacties op mijn vragen in twee brede categorieën uiteenvielen, elk van die twee (althans voor mij) verbonden met een twintigste-eeuwse Amerikaan. Geen van beiden geniet een ruime bekendheid, hoewel een van hen vaak is aangeduid als de belangrijkste mens die in die eeuw geboren werd en is de ander de belangrijkste grondlegger van de meest betekenisvolle intellectuele beweging van die eeuw. Beiden onderkenden het fundamentele probleem waar de generatie van mijn kinderen mee geconfronteerd zal worden, en beiden zochten daarvoor een oplossing: hoe de komende eeuw te overleven zonder een alles ontwrichtende ramp aan te richten.

Deze twee mensen kenden elkaar maar nauwelijks – voor zover ik weet hebben ze elkaar maar één keer ontmoet – en veel waardering voor elkaars werk hadden ze niet. Maar elk leverden ze op hun eigen wijze een zeer aanzienlijke bijdrage aan de intellectuele blauwdrukken op basis waarvan instellingen wereldwijd onze milieuvraagstukken analyseren. Helaas zijn hun blauwdrukken onderling strijdig, want ze kozen voor een radicaal verschillend antwoord op de overlevingsvraag.

Die twee mensen waren William Vogt en Norman Borlaug.

William Vogt ontwikkelde de basisideeën voor de moderne milieubeweging.

Vogt, geboren in 1902, ontwikkelde de basisideeën voor de moderne milieubeweging. Hij is met name de grondlegger van wat Betsy Hartmann, demograaf bij het Hampshire College, aanduidde als ‘apocalyptisch milieudenken’ – de overtuiging dat de mensheid, als ze haar consumptie niet drastisch vermindert, met haar groeiende aantallen en begeerte het ecosysteem van onze planeet zal overweldigen. In goed lopende boeken en indrukwekkende toespraken betoogde Vogt dat welvaart niet onze grootste verdienste maar ons grootste probleem is. Onze welvaart is iets tijdelijks, zei hij, want ze berust erop dat we meer aan de aarde onttrekken dan ze geven kan. Als we daarmee doorgaan is het onvermijdelijke gevolg een wereldwijde verwoesting, mogelijk met inbegrip van ons eigen uitsterven. ‘Minder! Minder!’ was zijn mantra. ‘Anders gaat iedereen eraan!’

Norman Borlaug kwam symbool te staan voor wat wel wordt aangeduid als ’techno-optimisme’ of ‘cornucopianisme’.

Borlaug, die twaalf jaar later geboren werd, kwam symbool te staan voor wat wel wordt aangeduid als ’techno-optimisme’ of ‘cornucopianisme’ – het idee dat wetenschap en techniek ons, mits juist toegepast, uit de brand kunnen helpen. Als schoolvoorbeeld van dit idee liep Borlaug voorop in het onderzoek dat in de jaren zestig leidde tot de ‘Groene Revolutie’, de combinatie van hoogproductieve gewassen en landbouwkundige technieken die wereldwijd de graanoogsten vergrootte, en daarmee tientallen miljoenen doden hielp voorkomen. Voor Borlaug was welvaart niet het probleem maar de oplossing. Alleen door rijker en slimmer te worden en meer kennis te vergaren kan de mensheid de wetenschap ontwikkelen die onze milieuproblemen kan oplossen. ‘Innovatie! Innovatie!’ riep Borlaug. ‘Alleen zo is iedereen beter af!’

William Vogt in 1950.
William Vogt in 1950.© Publiek domein

Zowel Borlaug als Vogt zag zichzelf als milieudeskundige die een wereldwijde crisis te lijf ging. Beiden werkten samen met anderen wier bijdragen, hoe cruciaal ook, door de hunne werden overschaduwd. Maar daar eindigt de overeenkomst. Voor Borlaug was het menselijk genie dé oplossing van onze problemen. Een voorbeeld: dankzij de geavanceerde methoden van de Groene Revolutie om de opbrengst per hectare de vergroten, zo betoogde hij, konden boeren met minder land volstaan. (Onderzoekers noemen dit de Borlaug-hypothese.) Vogts ideeën stonden daar lijnrecht tegenover: de oplossing, zei hij, is kleiner worden. In plaats van dankzij meer graan meer vlees te produceren, moest de mensheid, in de woorden van zijn volgelingen, ‘lager in de voedselketen’ eten. Als mensen minder rund- en varkensvlees aten, hoefde er geen waardevolle landbouwgrond te worden opgeofferd aan rundvee- en varkensvoer. Het aardse ecosysteem zou zo minder worden belast.

Ik zie de aanhangers van deze twee zienswijzen als Tovenaars en Profeten – Tovenaars die technologische oplossingen onthullen, Profeten die ons gispen om onze achteloosheid. Borlaug werd het voorbeeld voor de Tovenaars. Vogt was in veel opzichten de grondlegger van het Profetendom.

Borlaug en Vogt verkeerden tientallen jaren in dezelfde kringen, maar tot wederzijdse erkenning kwam het zelden. Hun eerste ontmoeting, halverwege de jaren veertig, eindigde in een meningsverschil. Voor zover ik weet spraken ze elkaar nadien nooit meer. Elkaar schrijven deden ze nooit. Beiden verwezen in toespraken naar elkaars ideeën, maar zonder ooit een naam te noemen. In plaats daarvan sprak Vogt afwijzend over de anonieme ‘misleide’ wetenschappers die onze problemen alleen maar vergrootten, terwijl Borlaug zijn tegenstanders uitmaakte voor slopers van de vooruitgang.

Beide mannen zijn inmiddels dood, maar hun volgelingen zetten de vijandelijkheden voort. De ruzie tussen Tovenaars en Profeten is zo mogelijk alleen nog maar heftiger geworden. Tovenaars zien de nadruk van Profeten op besparing als intellectuele onwaarachtigheid, onverschilligheid tegenover armoede, racisme zelfs (aangezien de meeste armen ter wereld niet-blank zijn). Wie Vogt volgt, zo beweren ze, streeft naar achteruitgang, benepenheid en wereldwijde armoede. Profeten snieren dat het geloof van Tovenaars in menselijke vindingrijkheid onnadenkend en wetenschappelijk ongegrond is, en voortkomt uit hebzucht (omdat je houden aan ecologische grenzen bedrijfswinsten bedreigt). Wie zich door Borlaug laat leiden, zo zeggen ze, verschuift daarmee hoogstens het moment van de onvermijdelijke rekening – het is een recept voor wat activisten tegenwoordig aanduiden als ‘ecocide’. Terwijl het schelden escaleert, worden gesprekken over het milieu meer een meer dialogen tussen doven. Wat niet echt zou geven, als het niet over het lot van onze kinderen ging.

Norman Borlaug in 2003.
Norman Borlaug in 2003.© Publiek domein

Tovenaars en Profeten zijn niet zozeer twee scherp gescheiden categorieën, als wel de uiteinden van een continuüm. Theoretisch zouden ze elkaar in het midden kunnen raken. Je zou híér à la Vogt kunnen besparen, terwijl je dáár op z’n Borlaugs voor uitbreiding kiest. Er zijn mensen die juist daarin de oplossing zien. Maar de toets voor een indeling als deze is niet zozeer of ze perfect is – dat is ze niet – als wel haar bruikbaarheid. Praktisch gezien worden oplossingen (of vermeende oplossingen) voor milieuproblemen gekenmerkt door de nadruk die een van deze benaderingen daarbij krijgt. Als een overheid haar burgers overhaalt om fors te investeren in het aanbrengen van door Profeten aangeprezen hightech-isolatie en waterbesparende systemen in kantoren, winkels en woonhuizen, dan zullen diezelfde burgers zich verzetten tegen uitgaven voor door Tovenaars nieuw ontworpen kernenergiecentrales en ontziltingsinstallaties. Mensen die in navolging van Borlaug genetisch gemodificeerde, superproductieve tarwe en rijst omarmen, zullen niet ook Vogt volgen en hun biefstuk en karbonade opofferen voor milieuvriendelijke vegaburgers.

Bovendien is het schip te groot om snel te wenden. Als je kiest voor de Tovenaarsroute, duurt het even voor er genetisch gemodificeerde gewassen gekweekt en op hun bruikbaarheid onderzocht zijn. En kerncentrales en technieken voor het vastleggen van CO2 stamp je niet zomaar uit de grond. De Profetenaanpak – bossen aanplanten om CO2 uit de lucht te halen, bijvoorbeeld, of de voedselproductie ontdoen van industriële landbouw – vergt al even lang. Aangezien het lastig is om op je schreden terug te keren, gaat het hier om zwaarwegende besluiten.

De botsing tussen Vogtianen en Borlaugianen is vooral heftig omdat die niet zozeer gaat over feiten, als wel over waarden.

Maar de botsing tussen Vogtianen en Borlaugianen is vooral heftig omdat die niet zozeer gaat over feiten, als wel over waarden. Hoewel beide mannen dat zelden erkenden, berustten hun betogen op impliciete morele en spirituele uitgangspunten: ideeën over de wereld en de plek van de mens daarin. Door de discussies over economie en biologie klonk steeds opnieuw een fluisterend ‘hoort’ en ‘moet’. Doorgaans werden die uitgangspunten explicieter verwoord door hun volgelingen dan door Vogt en Borlaug zelf. Maar ze speelden van meet af aan een rol.

Voor Profeten is de wereld eindig, en zijn mensen onderworpen aan hun milieu. In de ogen van Tovenaars zijn de mogelijkheden onbegrensd, en zijn mensen sluwe beheerders van onze planeet. De een ziet groei en ontwikkeling als lot en gave van onze soort; de ander ziet evenwicht en behoud als onze toekomst en ons doel. Tovenaars zien de aarde als een gereedschapskist waarvan de inhoud ons vrijelijk ter beschikking staat; Profeten beschouwen de natuur als een alomvattende orde die niet zomaar verstoord moet worden.

De botsing tussen deze twee visies is geen kwestie van goed tegenover kwaad, maar van twee verschillende opvattingen over het goede leven, van morele systemen waarin persoonlijke vrijheid vooropstaat tegenover morele systemen die kiezen voor wat je als verbinding zou kunnen aanduiden. Borlaug vond het landschap van het laat-twintigsteeeuws kapitalisme met zijn drukke wereldwijde markten beheerst door grote bedrijven, moreel aanvaardbaar, hoeveel er ook aan te repareren viel. De nadruk op persoonlijke autonomie, sociale en fysieke mobiliteit en de rechten van het individu spraken hem zeer aan. Vogt zag dat anders. Tegen de tijd dat hij overleed, in 1968, was hij tot de overtuiging gekomen dat er iets fundamenteel mankeerde aan westerse consumptiemaatschappijen. Mensen zouden moeten leven in kleinere, meer stabiele gemeenschappen, dichter bij de aarde, en wars van de heftige neiging tot exploitatie van de wereldmarkt. De vrijheid en flexibiliteit waar de voorstanders van de consumptiemaatschappij zo hoog van opgaven waren een illusie; de rechten van individuen stelden weinig voor als ze moesten leven in een versplinterd isolement, afgesneden van de natuur en van elkaar.

Deze meningsverschillen wortelen in oude onenigheden. Voltaire en Rousseaus discussies over de vraag of natuurrecht echt een goede gids voor de mensheid vormt. Jefferson en Hamiltons strijd over de ideale aard van burgers. Robert Malthus’ geschimp op de bewering van de radicale filosofen William Godwin en Nicolas de Condorcet dat wetenschap de beperkingen van de fysieke werkelijkheid kon slechten. T.H. Huxley, Darwins beroemde verdediger, en Samuel Wilberforce, bisschop van Oxford, en hun onenigheid over de vraag of biologische wetten wel golden voor wezens met een ziel. John Muir, voorvechter van de ongerepte wildernis, die het opnam tegen Gifford Pinchot, die het beheer van bossen door groepen deskundigen bepleitte. De ecoloog Paul Ehrlich en de econoom Julian Simon die een weddenschap sloten over de vraag of de mens de schaarste te slim af kon zijn. Voor de filosoof en criticus Lewis Mumford maakten al deze veldslagen deel uit van een eeuwenlange oorlog tussen twee soorten technologie, ‘de een autoritair, de ander democratisch, de een uitgaande van het systeem, enorm machtig maar inherent instabiel, de ander uitgaande van de mens, relatief zwak, maar vindingrijk en duurzaam’.7 En allemaal gingen ze, in elk geval deels, over de verhouding van onze soort tot de natuur – dat wil zeggen, het waren debatten over de aard van onze soort.

Ook Borlaug en Vogt kozen partij in deze strijd. Beiden geloofden dat Homo sapiens, als enige van de aardbewoners, de wereld wetenschappelijk kan begrijpen, en dat deze empirische kennis gemeenschappen tot gids naar de toekomst kan zijn. Maar van daar af gingen beiden hun eigen weg. De een geloofde dat ecologisch onderzoek de onvermijdelijke grenzen van onze planeet zichtbaar maakte, en liet zien hoe je daarbinnen kon leven. De ander geloofde dat wetenschap ons kon laten zien hoe je voorbij kon gaan aan wat voor andere soorten grenzen waren. Wie heeft gelijk, Vogt of Borlaug? Wat is beter, een leven met je voeten op de grond, of een leven op grote hoogte, hoe gewaagd ook? Besparen of de productie opvoeren?

Wat is beter, een leven met je voeten op de grond, of een leven op grote hoogte, hoe gewaagd ook? Besparen of de productie opvoeren?

Tovenaar of Profeet? Geen vraag telt zwaarder voor onze overvolle wereld. Of ze willen of niet, onze kinderen zullen daar een antwoord op moeten geven.

[…]

Als student las ik twee Vogtiaanse klassiekers: The Population Bomb (1968), van de ecoloog Paul Ehrlich, en The Limits to Growth (1972, in het Nederlands verschenen als De grenzen aan de groei), van een groep computermodelbouwers. The Population Bomb begint met een heftige bewering: ‘Het gevecht om de gehele mensheid te voeden is voorbij.’ Van daar af gaat het bergafwaarts. ‘Ergens in de komende vijftien jaar houdt het op,’ vertelde Ehrlich in 1970 aan CBS News. ‘En met dat “ophouden” bedoel ik een complete ineenstorting van het vermogen van onze planeet om de mensheid in stand te houden.’ The Limits to Growth was iets hoopvoller. Als de mensheid haar gedrag compleet verandert, zo zei het, was een teloorgang van de beschaving nog te voorkomen. Zo niet, aldus de onderzoekers, dan ‘zullen de grenzen van de groei op deze planeet ergens in de komende honderd jaar bereikt worden’.

Deze twee boeken maakten me doodsbang. Ik werd Vogtiaan, overtuigd dat de mensheid gedoemd was als ze haar koers niet grondig verlegde. Veel later begon ik in te zien dat veel ijzingwekkende voorspellingen van de Profeet niet waren uitgekomen. De jaren zeventig kenden hun hongersnoden, zoals The Population Bomb voorspeld had. India, Bangladesh, Cambodja, West- en Oost-Afrika werden destijds allemaal op een vreselijke manier door honger geteisterd. Maar sterftecijfers kwamen nergens ook maar in de buurt van de ‘honderden miljoenen’ die Ehrlich voorspeld had. Volgens een breed aanvaarde telling van de Britse ontwikkelingseconoom Stephen Devereux kwamen in dat decennium zo’n vijf miljoen mensen door honger om – in de meeste gevallen als gevolg van oorlog, niet van milieuschade. Ten opzichte van eerdere perioden was er niet meer maar juist minder honger. En Ehrlichs wereldwijde ineenstorting rond 1985 bleef eveneens uit, al was er sprake van afgrijselijke schade die niet makkelijk te herstellen zal zijn. Ook bestrijdingsmiddelen leidden niet tot de dodelijke epidemieën van hartkwalen, levercirrose en kanker waarvoor Ehrlich in 1969 waarschuwde. Boeren bleven hun land besproeien, maar de levensverwachting daalde niet tot ’42 jaar rond 1980′.

Hoe twee Amerikanen decennia geleden de basis legden voor de belangrijkste discussie van onze tijd
© Nieuw Amsterdam

Halverwege de jaren tachtig ging ik aan de slag als wetenschapsjournalist. Ik ontmoette veel Tovenaars-technologen en begon die meer en meer te bewonderen. Ik werd Borlaugiaan en bespotte de rampscenario’s die ik eerder omarmd had. Dankzij onze slimheid kwamen we er wel, dacht ik, net zoals dat eerder ging. Gegeven de recente geschiedenis leek het dwaas pessimistisch om daar anders tegen aan te kijken.

Maar nu, bezorgd als ik ben over mijn kinderen, slaat de twijfel toch weer toe. Mijn dochter, studerend inmiddels, gaat een toekomst tegemoet die steeds onzekerder en bedreigender lijkt, steeds dichter bij een overschrijding van sociale, fysieke en ecologische grenzen.

Tien miljard welvarende mensen! Het aantal is ongekend, de problemen weergaloos. Wellicht is mijn optimisme al even ongegrond als mijn eerdere pessimisme. Wie weet had Vogt toch gelijk.

Zo jojo ik tussen twee visies. Op maandag, woensdag en vrijdag denk ik dat Vogt het bij het rechte eind had. Op dinsdag, donderdag en zaterdag kies ik voor Borlaug. En op zondag weet ik het echt niet.

* In absolute aantallen is de afname minder indrukwekkend. Honderden miljoenen lijden nog altijd gebrek. Bovendien is het aantal dat honger lijdt de afgelopen jaren weer wat toegenomen. Onderzoekers zijn het er niet over eens of die omkering een langetermijnprobleem is, of een tijdelijk piekje als gevolg van geweld (Zuidwest-Azië, delen van Afrika) en prijsdalingen waardoor het landelijk inkomen op sommige plekken afnam. Niettemin heeft een kind dat in de eenentwintigste eeuw geboren werd, voor zover dat valt vast te stellen, minder kans op een bestaan van volslagen gebrek dan in welke eerdere eeuw ook.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content